hfst. 10 wettelijke bepalingen ( KVB 2 )

Voor het examen Klein Vaarbewijs 2 word je geacht kennis te hebben van wettelijke bepalingen die van belang zijn voor de veiligheid van de vaart op ruime vaarwateren en langs de kust. In de cursus KV1 zijn we uitgebreid ingegaan op het Binnenvaart Politie Reglement, geldend voor de binnenwateren. Lees dit ook voor KV 2 nog eens goed door, met speciale aandacht voor de voorrangsregels.

toepassingsgebieden

RPR (Rijnvaartpolitiereglement) voor de Waal, Rijn, Lek en Pannerdensch Kanaal.

SRKGT (Scheepvaartreglement voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen), van toepassing op het Kanaal van Gent naar Terneuzen.

SRGM (Scheepvaartreglement Gemeenschappelijke Maas), van toepassing op het Limburgse deel van de Maas.

BVA (Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee), van toepassing op de internationale wateren.

SRE (Scheepvaartreglement Eemsmonding), van toepassing op de Eems en de Dollard. Het is afwijkend van het BVA en een aanvulling op het BVA.

SRW (Scheepvaartreglement Westerschelde), van toepassing op de Westerschelde. Zie voor het SRW ook hoofdstuk 10.2.

BPR (Binnenvaart Politie Reglement). Dit reglement is van kracht op alle binnenwateren van Nederland, inclusief de Waddenzee, met uitzondering van wateren met een ander reglement.

Het bestuderen van het SRW is natuurlijk droge kost, maar het is wél van belang als je punten wilt scoren. Het SRW is van toepassing op de Westerschelde, dus ook bij Terneuzen. Het is een combinatie van bepalingen uit het BPR (Binnenvaartpolitiereglement) en het BVA (Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op zee). In dit hoofdstuk vind je de belangrijkste punten uit het SRW die terug kunnen komen op het examen.

definities

Schip: een drijvend voorwerp dat zich kan verplaatsen te water. Inclusief een watervliegtuig;

zeeschip: een schip dat bestemd is om de zee te bevaren;

binnenschip: schip dat bestemd is om de binnenwateren te bevaren, of dat gewoonlijk doet;

bovenmaats zeeschip: een schip dat wegens zijn lengte en/of diepgang in verband met de toestand van het vaarwater als zodanig door de Rijkshavenmeester Westerschelde is aangemerkt en bekend gesteld;

sleepboot: een werktuiglijk voortbewogen schip dat dienst doet als sleepboot;

zeilschip: een schip dat onder zeil is, en niet op de motor vaart;

klein schip: een schip kleiner dan 20 m, uitgezonderd sleepboot, duwboot, vissersschip;

waterscooter: klein schip, dat bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot voortbeweging (de motor), sneller dan 20 km per uur ten opzichte van het water kan varen en gebouwd of ingericht is om door een of meer personen skiënd door of over het water te worden voortbewogen;

vissersschip: een schip dat bezig is met de uitoefening van de visserij en dat vist met netten, lijnen, sleepnetten of ander vistuig die de manoeuvreerbaarheid beperken, maar niet een schip dat vist met sleeplijnen of ander werktuig dat de manoeuvreerbaarheid niet beperkt;

werktuiglijk voortbewogen schip: een boot die door eigen voortstuwingswerktuigen wordt voortbewogen;

onmanoeuvreerbaar schip: een schip dat door buitengewone omstandigheid niet in staat is te manoeuvreren zoals vereist volgens het reglementen en dat daardoor niet in staat is voor een ander schip uit te wijken;

beperkt manoeuvreerbaar schip: een schip dat door de aard van zijn werk beperkt is in zijn mogelijkheid om te manoeuvreren zoals vereist en dat daardoor niet tijdig uit kan wijken voor een ander schip. Als beperkt manoeuvreerbaar worden onder meer aangemerkt:

1. een schip bezig met het leggen, onderhouden of het lichten van navigatiemerkteken, een kabel of een pijpleiding;

2. een schip bezig met bagger- of onderwaterwerkzaamheden of met hydrografische verrichtingen;

kapitein of schipper: degene die over het schip of samenstel het gezag voert of ieder ander die de zeggenschap heeft over het gebruik van het schip;

vaarwater: gedeelte van de wateren dat door schepen kan worden bevaren;

vaargeul: het gedeelte van het vaarwater dat betond of bebakend is;

hoofdvaargeul en nevenvaargeul: de vaargeulen als zodanig aangeduid door de Rijkshavenmeester Westerschelde;

varende: niet ten anker liggende, niet gemeerd zijnde en niet aan de grond zittend;

schepen in zicht van elkaar: vanaf het ene schip kan het andere met het oog worden waargenomen;

beperkt zicht: omstandigheden waarin het zicht wordt beperkt door mist, nevelig weer, sneeuwval, zware regenbuien, rook, damp of andere soortgelijke oorzaken;

opdraaien: de vaarrichting veranderen van vóór stroom naar tegen stroom. Geluidssein: LK (over stuurboord) en LKK (over bakboord);

kop voor nemen: de vaarrichting veranderen van tegen stroom naar vóór stroom. Geluidssein: LK (over stuurboord) en LKK (over bakboord). Andere schepen mogen bij het kop voor nemen niet worden gehinderd. Het is verboden met een schip vóór een havenmond op te draaien of kop vóór te nemen wanneer andere schepen die havenmond aanlopen of verlaten.

voorzorgsgebied Vlissingen

In het voorzorgsgebied op de rede van Vlissingen loopt een denkbeeldige lijn van een punt van een halve mijl ten zuiden van het westelijk havenhoofd van de Koopmanshaven naar een punt een halve mijl ten zuiden van het rode licht van de Buitenvoorhaven van het Kanaal door Walcheren. Dit dient om het oost- en westgaand verkeer te scheiden. Een schip met oostelijke koers vermijdt zoveel als mogelijk te varen ten noorden van de lijn. Een schip met westelijke koers moet zoveel als mogelijk vermijden te varen ten zuiden van de lijn.

In dit gebied is het verboden te ankeren. Op de radartoren van Vlissingen staat een geel schitterlicht. Dit waarschuwt de afgaande scheepvaart wanneer schepen via de Sardijngeul of de Galgeput de Westerschelde komen opvaren. Een naar zee gaand schip dat wil opdraaien dient daarbij te vermijden ten westen van het sectorlicht op het westelijke hoofd van de Koopmanshaven te Vlissingen te komen.

voorrangsregels / uitwijken

algemeen

1. Klein wijkt altijd voor groot.

2. Uitwijken: het niet wijkplichtige schip moet koers behouden.

3. Een varend zeilschip wijkt uit voor een werktuiglijk voortbewogen schip.

4. Maatregelen voor uitwijkende en koers houdende schepen ter voorkoming van een aanvaring

Elk schip dat verplicht is uit te wijken voor een ander schip moet voor zover mogelijk ruim op tijd voldoende maatregelen nemen om goed vrij te blijven. Als om wat voor reden dan ook het schip dat verplicht is koers te behouden zich zo dicht bij het andere bevindt dat aanvaring door een handeling van het schip dat moet uitwijken alléén niet kan worden voorkomen, moet ook het schip dat verplicht is koers te houden maatregelen nemen om een aanvaring te voorkomen.

engtes & bochten

Als in een vaarwater met stroming schepen elkaar met tegengestelde koersen naderen bij een engte, bocht of aanlegplaats, die zo nauw is dat gelijktijdige doorvaart gevaar voor aanvaring kan opleveren, dan moet het tegen stroom varende schip ‘gaande houden’ (de stroom ‘doodvaren’) tot de tegenligger gepasseerd is. Als in een vaarwater over stil water schepen elkaar met tegengestelde koersen naderen bij een bocht waarvan de doortocht zo nauw is dat het tegelijkertijd doorvaren gevaar voor aanvaring kan opleveren, moet het schip dat de grote bocht (buitenbocht) aan SB-zijde heeft de weg vervolgen en moet het andere schip wachten. Wanneer in een vaarwater over stil water schepen elkaar naderen met tegengestelde koersen bij een engte waarvan de doortocht zo nauw is dat het tegelijkertijd doorvaren gevaar voor aanvaring kan opleveren, moet het schip dat geen hindernis aan zijn stuurboordzijde heeft, zijn weg vervolgen en moet het andere wachten totdat de engte vrij is.

Voorrangsregels voor kleine schepen

1. Gestrekte koers stuurboordzijde gaat voor. Wanneer twee kleine schepen elkaar zodanig naderen dat gevaar voor aanvaring bestaat en één van die schepen de stuurboordzijde van het vaarwater houdt, moet dit schip zijn weg vervolgen en het andere schip uitwijken.

2. Ontmoeten motorboten: wanneer twee werktuiglijk voortbewogen schepen elkaar dusdanig ontmoeten dat gevaar voor aanvaring ontstaat, wijken beide boten uit naar rechts, waardoor ze elkaar bakboord op bakboord voorbij varen. Wanneer de koersen van twee werktuiglijk voortbewogen schepen elkaar zodanig kruisen dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet het schip dat het andere aan stuurboordzijde van zich heeft uitwijken.

3. Niet vóór een ander schip oversteken. Een klein schip dat verplicht is uit te wijken, moet dit tijdig en naar stuurboord doen en moet, indien mogelijk, vermijden vóór het andere schip over te lopen.

Zeilboten onderling

1. Bakboordzeil gaat voor stuurboordzeil;

2. Lij gaat voor loef.

Let op: bij het BPR is dit net andersom!

Volgorde = zeilboot, roeiboot, motorboot: een kleine zeilboot gaat vóór een kleine roeiboot, een kleine roeiboot gaat vóór een kleine motorboot.

Bepalingen varen in en buiten een vaargeul

Voor kleine schepen geldt:

1. in de hoofdvaargeul dicht onder de kust van Walcheren (Oostgat) en vlak langs de Vlissingse Boulevard (Sardijngeul) moet een schip kleiner dan 12 m uit de hoofdvaargeul blijven waar dit veilig en uitvoerbaar is;

2. een schip kleiner dan 12 m dat in de hoofdvaargeul vaart, moet de motor voor onmiddellijk gebruik gereed hebben en daarmee een snelheid van ten minste 6 km/uur kunnen handhaven;

3. een schip groter dan 12 m in de hoofdvaargeul, moet door een genoegzaam krachtige en gebruiksklare motor kunnen worden voortbewogen;

4. een klein schip, uitgezonderd een zeilplank, moet altijd een radarreflector voeren, ook bij helder weer.

Verder geldt:

1. een schip dat in een vaargeul varende is en de richting ervan volgt moet de rand van de vaargeul aan zijn stuurboordzijde houden, zo dicht als veilig en uitvoerbaar is. Elk schip stroomopwaarts van het Oude Hoofd van Walsoorden dat buiten de vaargeul varende is en de richting ervan volgt dient stuurboordswal te houden zo dicht als veilig en uitvoerbaar is;

2. indien voor schepen geen bepaalde ankerplaats door de Rijkshavenmeester Westerschelde is aangewezen, moeten ze deze kiezen buiten de vaargeul. Indien zij alleen in de vaargeul kunnen varen moeten zij een ankerplaats kiezen zo dicht mogelijk langs de zijde ervan om zo de doorgaande vaart niet te belemmeren;

3. een schip dat een vaargeul geheel of gedeeltelijk oversteekt, dat een vaargeul wil binnenvaren óf een vaargeul wil verlaten mag de koerslijn van een schip dat reeds in die vaargeul varende is en ervan de richting volgt niet kruisen indien het reeds in de vaargeul varende schip daardoor koers of vaart moet wijzigen om zo aanvaring te voorkomen. Bij gevaar voor aanvaring moet het schip dat de vaargeul geheel of gedeeltelijk oversteekt, uitwijken;

4. zonder de toestemming van de Rijkshavenmeester Westerschelde mogen schepen zich niet ophouden vóór of nabij havenmonden, in bochten en in lichtenlijnen. Ook mogen zij op deze plaatsen niet ankeren of hun schip vastmaken als ze hier andere schepen mee zouden kunnen hinderen.

watersport

Iemand die zwemt of op andere wijze watersport bedrijft zonder gebruik te maken van een schip, houdt voldoende afstand tot een varend schip of tot een schip bezig met het verrichten van werkzaamheden. Tot watersporters behoren ook waterkiërs, mensen op een zeilplank of kitesurfers. Watersporters dienen zich dusdanig te gedragen dat zij geen gevaar of hinder voor andere gebruikers van het vaarwater veroorzaken. Op de volgende plaatsen mag je niet watersporten:

1. op of in de onmiddellijke nabijheid van een ankerplaats;

2. in de vaargeul;

3. in routes van veerponten;

4. nabij de ingangen van havens;

5. in de nabijheid van meergelegenheden;

6. in de door de Rijkshavenmeester Westerschelde aangewezen gebieden.

De Rijkshavenmeester Westerschelde kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het vierde lid. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Verplichte documenten aan boord

Aan boord van elk schip, met uitzondering van een open klein schip, waarop het SRW van toepassing is, moeten een volledig bijgewerkt exemplaar van dit reglement en de meest recente uitgave van, of een volledig bijgewerkte zeekaart van het SRW- gebied aanwezig zijn. Dit mag ook digitaal. Het reglement en de zeekaart moeten op eerste aanvraag van een opsporingsambtenaar door deze kunnen worden ingezien.

Ankeren

Het is verboden te ankeren dan wel enig tuig over de grond te laten slepen binnen de afstand van 200 meter boven tot 200 meter beneden de plaats waar een kabel of een leiding is gelegen.

verkeersaanwijzingen opvolgen

Kapiteins en schippers zijn verplicht de verkeersaanwijzingen op te volgen die in bijzondere gevallen door of namens de Rijkshavenmeester Westerschelde met betrekking tot de doorvaart worden gegeven in het belang van de veiligheid van de schepen en van de scheepvaart of voor de instandhouding van de werken.

bemanning gehoorzaamt schipper

De leden van de bemanning zijn verplicht te gehoorzamen aan de bevelen van de kapitein of de schipper die hun ter naleving van de voorschriften van dit reglement worden gegeven.

goed zeemanschap

Ook voor het SRW geldt dat je van de reglementen dient af te wijken als daardoor een aanvaring voorkomen kan worden.

Kleine schepen

Kleine schepen (motorboten en jachten tot 20 m) voeren de complete basisverlichting, maar mogen lichten combineren. Ze mogen toplicht en heklicht samenvoegen tot één rondom schijnend wit licht en ze mogen de boordlichten (zijdelichten) samenvoegen tot één lantaarn, met aan de ene kant een groen en aan de andere kant een rood licht. Een schip kleiner dan 7 m dat maximaal 13 km/uur vaart, voert alleen een wit rondom licht.

Gesleepte boten

Op een gesleepte boot mogen toplicht en heklicht vervangen worden door een wit rondom licht.

Lichttekens sleepboot

Een sleepboot die in kiellinie vaart (sleep met 1 sleepboot) voert 2 toplichten boven elkaar en een wit heklicht. Niet in kiellinie varend (meerdere sleepboten): iedere sleepboot voert 3 toplichten boven elkaar, plus boordlichten en een wit heklicht.

Binnenschip dat sleept

Een binnenschip dat sleept moet het heklicht vervangen voor een geel heklicht. 

zeilschepen

Een zeilschip heeft nooit een toplicht.

Een zeilschip langer dan 20 m voert een rood rondom licht boven een groen rondom licht in de top van de mast (rood boven groen).

Een zeilschip onder zeil dat korter is dan 20 m, mag de boordlichten en het heklicht combineren in één lantaarn in de top van de mast (driekleurenlicht).

Met de motor erbij wordt een zeilboot een motorboot. Dan mag het driekleurenlicht niet meer gevoerd worden en moet het toplicht aan.

Een zeilboot die op de motor vaart is overdag herkenbaar aan een zwarte kegel met de punt naar beneden.

Schepen met een toezichthoudende taak

Schepen met een toezichthoudende taak voeren een blauw rondom flikkerlicht.

Schepen die werkzaamheden uitvoeren

Schepen die werkzaamheden uitvoeren hebben een geel rondom flikkerlicht.

vissersschepen

Een vissersschip heeft extra een groen rondom licht boven een wit rondom licht.

Dagmerk visserschip: zwarte diabolo.

onmanoeuvreerbare schepen

Dit zijn schepen die door bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld motorpech, onmanoeuvreerbaar zijn.

Lichten: rood boven rood rondom.

Dagmerk: rode vlag of 2 zwarte bollen.

beperkt manoeuvreerbare schepen

Dit zijn schepen die door werkzaamheden beperkt zijn in hun manoeuvreerbaarheid.

Licht: rood boven wit boven rood rondom.

Dagmerk: zwarte bol, zwarte ruit, zwarte bol.

Schepen die slechts aan één zijde voorbij mogen worden gevaren

Lichten en dagmerken, ‘doorvaart aan één zijde vrij’.

‘Doorvaart aan beide zijden vrij’.

Een werktuig, dat verzoekt om bij het voorbijvaren geen hinderlijke waterbeweging te veroorzaken. Vrije zijde rood boven wit, niet vrije zijde rood.

Meerlichten (stilligende schepen)

Groot schip: een wit rondom licht aan de zijde van het vaarwater tenminste 3 m hoog.

Klein schip: een wit rondom licht, zodanig geplaatst waar dit het beste kan worden gezien.

Als een schip gemeerd ligt, heeft het uiteraard geen navigatielichten.

ankerlichten

Ten anker liggende of gemeerde schepen moeten twee heldere lichten voeren, het ene loodrecht onder het andere, het bovenste rood en het onderste wit, op een zodanige hoogte dat zij rondom zichtbaar zijn en niet met andere lichten kunnen worden verward. Ook dienen zijn een vlag met twee horizontale banen van gelijke breedte, de bovenste rood en de onderste wit, op een geschikte plaats te voeren en op een zodanige hoogte dat zij rondom zichtbaar is. Deze vlag mag worden vervangen door twee vlaggen, waarvan de bovenste rood en de onderste wit is. De vlaggen mogen worden vervangen door borden van vermelde kleuren. Aan de grond zittende of gezonken schepen dienen daarbij nog twee rondom zichtbare rode heldere lichten te voeren (het ene loodrecht onder het andere) en drie ballen in verticale lijn geplaatst.

drijvende leidingen

Drijvende leidingen, vast verbonden aan de wal of aan ten anker liggende dan wel gemeerde schepen, die de scheepvaart kunnen hinderen moeten over de gehele lengte worden aangeduid door rondom zichtbare gele gewone lichten of gele vlaggen geplaatst op een onderlinge afstand van ten hoogste 50 meter en op een hoogte van ten minste 1,50 meter boven de leiding.

bovenmaats zeeschip

Dagmerk: zwarte cilinder. Licht: drie rondom schijnende rode lichten boven elkaar.

Opdraaien: de vaarrichting veranderen van vóór stroom naar tegen stroom. Geluidssein: LK (over stuurboord) en LKK (over bakboord).

Kop voor nemen: de vaarrichting veranderen van tegen stroom naar vóór stroom. Geluidssein: LK (over stuurboord) en LKK (over bakboord).

Oplopen: over bakboord = LLKK, over stuurboord = LLK. Het opgelopen schip moet ten minste vijf korte stoten geven indien het niet kan medewerken tot het oplopen of indien naar zijn mening het oplopen onmogelijk is.

‘Attentie’ = 1 x lang

Keren (over stuur- of bakboord) = 1x lang gevolgd door 1 of 2 keer kort

Slecht zicht: een werktuiglijk voortbewogen schip, duwstel of gekoppeld samenstel van schepen, geeft één lange stoot, met tussenpozen van maximaal twee minuten.

noodseinen

1. sirene, zoals gebruikt bij slecht zicht;

2. S.O.S morse: 3 x kort, 3 x lang, 3 x kort;

3. door de marifoon: ‘Mayday’;

4. oranje rooksignalen;

5. reeksen klokslagen of lange stoten;

6. langzaam en herhaald op en neer bewegen van de naar beide zijden uitgestrekte armen;

7. seinen uitgezonden door noodradiobakens die de positie aanduiden;

8. een licht, een vlag of ieder ander geschikt voorwerp waarmee in het rond wordt gezwaaid.

Marifoon

Schepen met marifoon zijn verplicht deze te gebruiken voor het verkrijgen van vroegtijdige inlichtingen van walstations en andere schepen. Ten anker liggend is men verplicht wacht te houden en de marifoon uit te luisteren.

Voor het examen Klein Vaarbewijs 2 moet je natuurlijk de kennis paraat hebben over het BPR uit KV 1. Er zijn echter enkele specifieke bepalingen uit het Binnenvaartpolitiereglement die je voor KV 2 moet kunnen toepassen en waarover vragen kunnen worden gesteld. Hoewel deze bepalingen ook al werden behandeld in de cursus Klein Vaarbewijs 1, herhalen we ze hieronder nog een keer.
Let op: deze bepalingen gelden op de volgende ruime wateren: de Oosterschelde, het Markermeer, het IJmeer, het IJsselmeer en de Waddenzee.

uitvaren en invaren van havens en nevenvaarwateren en invaren of oversteken van een hoofdvaarwater

Zonder gevaar

Een schip mag alleen een haven of een nevenvaarwater uitvaren en daarbij een hoofdvaarwater invaren of oversteken dan wel een haven of een nevenvaarwater invaren, nadat het zich er van heeft vergewist dat dit zonder gevaar kan geschieden.

Medewerking verlangen

Een groot schip mag bij het uitvaren van een haven of een nevenvaarwater en het daarbij invaren of oversteken van een hoofdvaarwater dan wel bij het invaren van een haven of een nevenvaarwater medewerking verlangen van een ander schip. Een klein schip mag bij het uitvaren van een haven of een nevenvaarwater en het daarbij invaren of oversteken van een hoofdvaarwater dan wel bij het invaren van een haven of een nevenvaarwater medewerking verlangen van een klein schip.

Voorrang verlenen

Een klein schip moet bij het uitvaren van een haven of een nevenvaarwater en het daarbij invaren of oversteken van een hoofdvaarwater dan wel bij het invaren van een haven of een nevenvaarwater voorrang verlenen aan een groot schip.

Hoofdvaarwater voor nevenvaarwater

Een schip dat een lateraal gemarkeerd hoofdvaarwater binnenvaart, anders dan vanuit een daarop uitmondend lateraal gemarkeerd nevenvaarwater, moet voorrang verlenen aan een schip dat in dat hoofdvaarwater langs de laterale markering de stuurboordzijde volgt.

koers kruisen

Onderstaande regels zijn niet van toepassing op:

1. kruisende koersen die ontstaan ingeval van keren, vertrekken of bij een samenkomst van een hoofdvaarwater en een nevenvaarwater;

2. kruisende koersen die ontstaan tussen een veerpont en een ander schip.

stuurboordzijde gaat voor

Indien de koersen van twee schepen elkaar zodanig kruisen dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet het schip dat niet de stuurboordzijde van het vaarwater volgt voorrang verlenen aan het schip dat de stuurboordzijde van het vaarwater volgt.

groot gaat voor klein

Indien de koersen van een groot schip en een klein schip elkaar zodanig kruisen dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordzijde van het vaarwater volgt, het kleine schip voorrang verlenen aan het grote schip.

twee kleine zeilschepen

Bakboord gaat voor stuurboord

Als twee zeilboten, die over verschillende boeg zeilen, elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordzijde van het vaarwater volgt, het schip dat over stuurboordsboeg, ligt voorrang verlenen aan het schip dat over bakboordsboeg ligt.

Lij gaat voor loef

Als twee zeilboten, die over dezelfde boeg zeilen, elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordzijde van het vaarwater volgt, het loefwaartse schip voorrang verlenen aan het lijwaartse schip. Als twee zeilboten elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het lijwaartse schip dat over stuurboordsboeg zeilt en niet met zekerheid kan bepalen of het loefwaartse schip over stuurboords- dan wel over bakboordsboeg zeilt, voorrang verlenen aan het loefwaartse schip.

twee kleine motorschepen

Stuurboord gaat voor bakboord

Indien de koersen van twee kleine motorschepen elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het schip dat van bakboord nadert voorrang verlenen aan het schip dat van stuurboord nadert.

door spierkracht voortbewogen schepen

Stuurboord gaat voor bakboord

Indien de koersen van twee door spierkracht voortbewogen schepen elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordzijde van het vaarwater volgt, het schip dat van bakboord nadert voorrang verlenen aan het schip dat van stuurboord nadert.

Volgorde: zeilschip, roeiboot, motorboot

Indien de koersen van een klein motorschip, een klein zeilschip of een klein door spierkracht voortbewogen schip elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordzijde van het vaarwater volgt, het motorschip voorrang verlenen aan het andere schip en moet het door spierkracht voortbewogen schip voorrang verlenen aan het zeilschip.