hfst. 4 reglementen (KVB 1)

4.1.1 Scheepvaartverkeerswet

Op Nederlandse binnenwateren en vlak buiten de kust worden verschillende reglementen gebruikt. Het belangrijkste daarvan is het Binnenvaart Politie Reglement, ofwel het BPR. Hiernaast zie je een kaart van Nederland met daarop ingetekend op welke gebieden de reglementen gelden (klik voor een vergroting). Het BPR geldt voor iedereen die zich op het water bevindt; van een kind dat met een rubberbootje aan het spelen is tot en met een enorm cruiseschip. Je bent verplicht een exemplaar van het lokale reglement aan boord te hebben, behalve als dat niet kan zoals bij voorbeeld op een surfplank. Het is trouwens toegestaan om alleen een ‘elektronisch middel’ bij je te hebben om de reglementen mee op te zoeken. Dus zet in je mobiel de link www.overheid.nl en zoek onder wet- en regelgeving naar het juiste reglement. In deze cursus worden de reglementen niet volledig beschreven. Dat is geen vereiste voor het examen en bovendien voor de praktijk onnodig. Als je iets wilt nazoeken kan je dat online doen of in de ANWB wateralmanak deel 1.

De verschillende reglementen op de Nederlandse binnenwateren komen voort uit de overkoepelende Scheepvaartverkeerswet. De Scheepvaartverkeerswet is een raamwet. In een raamwet wordt alleen genoemd wat in de reglementen geregeld moet worden en waar de reglementen gelden. De precieze uitwerking van de reglementen staat niet in de wet. Dat is handig omdat anders elke minuscule wijziging van de reglementen als een wetswijziging goedgekeurd zou moeten worden door de Staten Generaal. Wel worden er enkele algemeen geldende regels beschreven, zoals bijvoorbeeld het maximaal alcohol promillage: overal en op alle schepen 0,5 promille.

De Scheepvaartverkeerswet heeft als doel:

  1. Het verzekeren van een veilig en vlot verloop van het scheepvaartverkeer.
  2. Het in stand houden van de scheepvaartwegen.
  3. Het voorkomen of beperken van schade aan scheepvaartwegen en kunstwerken (sluizen e.d.)
  4. Verkeersreglementering

De bevoegde opsporingsambtenaren controleren de naleving van de wet. Niet alleen de waterpolitie is bevoegd maar ook verkeersbegeleiders, sluismeesters, brugwachters en enkele andere ambtenaren hebben een opsporings- en aanhoudingsbevoegdheid. Op overtreding van de wet staan verschillende straffen zoals boetes, gevangenisstraf of (tijdelijke) vaarontzegging.

4.1.2 Definities van het BPR

Het BPR is verreweg het belangrijkste reglement voor de pleziervaart. In de inleiding van het reglement wordt de precieze definitie gegeven van typen schepen, samenstellen, lichten en geluidsseinen en van enkele overige begrippen. Vooral de definitie van typen schepen is interessant omdat daar bijvoorbeeld uit blijkt dat een zeilschip alleen een zeilschip is als het de motor niet gebruikt.

Zodra er met de gashendel gas wordt gegeven is het zeilschip een motorschip, ook als de zeilen nog omhoog staan. En een vissersschip is alleen een vissersschip als het daadwerkelijk vist (let op: daar denken vissers in de praktijk heel anders over!).

Typen schepen

Schip
Elk vaartuig dat wordt gebruikt als middel van vervoer te water en dat daarvoor geschikt is. Daar horen ook bij een watervliegtuig of een vaartuig zonder waterverplaatsing (bijvoorbeeld een hovercraft).

Motorschip
Een schip dat gebruik maakt van mechanische middelen tot voortbeweging.

Groot schip
Een schip dat niet past binnen de definitie van een klein schip, zoals hieronder omschreven (over het algemeen schepen langer dan 20 meter of beroepsvaart kleiner dan 20 meter, zoals een kleine rondvaartboot of een veerpont)

Klein schip
Een schip waarvan de lengte minder dan 20 meter bedraagt. De lengte is de afstand van de voorkant van de voorste tot de achterkant van het achterste deel van de romp, zonder de boegspriet, de papegaaistok en het trimvlak. Uitzonderingen op de lengteregel zijn: een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszij vastgemaakt meevoert.

• een passagiersschip
• een veerpont
• een vissersschip
• een duwbak

Deze schepen gelden als een Groot schip, ook als ze korter dan 20 meter zijn.

Snel schip
Een groot motorschip dat met een snelheid van meer dan 40 km per uur ten opzichte van het water kan varen (draagvleugelboot, luchtkussenvaartuig of motorschip met meer dan één romp).

Passagiersschip
Een schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren.

Zeegaand schip
Een groot schip dat van zee komt of naar zee gaat en dat daarbij deelneemt aan de scheepvaart op de binnenwateren. Om welke wateren het gaat staat in de bijlagen van het BPR (op deze site staan de bijlagen niet vermeld).

Bovenmaats schip
Een schip dat door zijn grote diepgang of lengte maar een beperkt gedeelte van de vaarweg kan gebruiken. De plaatselijke autoriteiten bepalen welke schepen voor een bepaald vaarwater als ‘bovenmaats’ worden aangewezen.

Duwboot
Een motorschip dat deel uitmaakt van een duwstel en daarbij dient voor het voortbewegen en het sturen van andersoortige schepen en dat daarvoor is gebouwd of ingericht.

Duwbak
Een schip dat is gebouwd of speciaal geschikt is om te worden geduwd.

Zeeschipbak
Een duwbak die is gebouwd om aan boord van een zeeschip te kunnen worden vervoerd en om de binnenwateren te bevaren.

Drijvend werktuig
Een schip voorzien van werktuigen, die zijn bestemd om op vaarwegen of in havens te worden gebruikt.

Vissersschip
Een schip dat vist met netten, lijnen of ander vistuig, die de manoeuvreerbaarheid beperken. (Dus niet een motorbootje met een hengelaar.)

Veerpont
Een schip dat een veerdienst onderhoudt, waarbij de vaarweg wordt overgestoken, en dat door de bevoegde autoriteit als veerpont is aangemerkt.

Zeilschip
Een schip dat uitsluitend door zijn zeilen wordt voortbewogen. Een schip dat onder zeil vaart en tegelijk zijn mechanische middelen tot voortstuwing (motor) gebruikt, is een motorschip.

Zeilplank
Een klein schip voorzien vaan een vrij bewegende zeiltruigage, die is gemonteerd op een in alle richtingen draaibare mastvoet en die tijdens het zeilen niet in een vaste positie wordt ondersteund.

Snelle motorboot
Een klein schip dat bij gebruikmaking van zijn motor sneller dan 20 km per uur ten opzichte van het water kan varen.

Waterscooter
Een snelle motorboot, gebouwd of ingericht om door een of meer personen skiënd door of over het water te worden voortbewogen.

Samenstellen

(Samenstel: een aantal schepen die met kabels aan elkaar zijn vastgemaakt om samen door het water te varen)

Sleep
Eén of meer motorboten trekken met kabels een of meer schepen of bakken achter zich aan of helpen bij het sturen daarvan.

Duwstel
Een of meer duwboten zijn in een starre verbinding vastgemaakt aan een of meer andere schepen of bakken, waarbij in ieder geval één van de schepen of bakken vóór de duwboot uit wordt geduwd.

Gekoppeld samenstel
Twee of meer schepen zijn langszij aan elkaar vastgemaakt. De gesleepte schepen zitten in ieder geval niet voor het schip dat het samenstel voortbeweegt.

Lichten en geluidsseinen

’s Nachts
De tijd tussen zonsondergang en zonsopgang.

Overdag
De tijd tussen zonsopgang en zonsondergang.

Wit licht, rood licht, groen licht. geel licht en blauw licht
Lichten die schepen of vaartuigen gebruiken om te worden herkend. Deze lichten moeten aan bepaalde voorschriften voldoen.

Krachtig licht, helder licht en gewoon licht
Ook de sterkte van een licht moet aan vastgestelde normen voldoen.

Flikkerlicht
Een periodelicht dat 50 tot 60 flikkeringen per minuut toont.

Snel flikkerlicht
Een zwaailicht of periodelicht dat 100 tot 150 flikkeringen per minuut toont.

Korte stoot
Een geluidssein dat ongeveer 1 seconde duurt.

Lange stoot
Een geluidssein dat ongeveer 4 seconden duurt; de tijdruimte tussen opeenvolgende lange stoten is ongeveer 1 seconde.

Reeks zeer korte stoten
Een reeks van ten minste zes stoten die elk ongeveer 1/4 seconde duren.

Overige begrippen

Drijvend voorwerp
Een bouwsel dat geschikt is gemaakt om in het water te worden verplaatst en dat geen schip of drijvende inrichting is. Denk bijvoorbeeld aan een ponton met een hijskraan er op.

Drijvende inrichting
Een drijvend bouwsel dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst. Denk aan een drijvend clubhuis van een roeivereniging of een woonboot.

Stilliggend
Ten anker of afgemeerd.

Varend
Niet ten anker of gemeerd liggend, ook niet vast gevaren.

Vaarweg
Elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water.

Vaarwater
Het gedeelte van een vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt.

Exploitant
De eigenaar, de rompbevrachter of ieder ander die de zeggenschap heeft over het gebruik van een schip.

ADNR
Het reglement over het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn.

4.1.3 De schipper

De schipper is verantwoordelijk voor de veiligheid van schip en bemanning. De bemanning moet dan ook doen wat hij opdraagt en mag niet zonder overleg koers en/of vaart van het schip veranderen. De schipper hoeft niet daadwerkelijk te sturen en degene die stuurt is niet automatisch de schipper. Het is dus heel goed mogelijk om als schipper instructies te geven aan degene die stuurt en vervolgens even benedendeks te gaan om koffie te zetten of iets dergelijks. Terwijl je in de kombuis bezig bent blijf je wel verantwoordelijk voor wat er gebeurt. Als schipper moet je er dus wel bij stilstaan of het geen gevaar oplevert om benedendeks te gaan.

In het BPR staat beschreven dat de schipper volgens de principes van goed zeemanschap dient te handelen. Daarbij hoort de verplichting alles te doen om een aanvaring te vermijden, ook als daartoe moet worden afgeweken van het reglement. Dus als een schip dat voor jou uit moet wijken dat niet doet, ben je verplicht om zelf alles te doen om een aanvaring te vermijden. Ook als dat betekent dat afwijken van het reglement noodzakelijk is. (Er is op het water trouwens geen sprake van het hebben van voorrang: afhankelijk van de situatie zijn schepen al dan niet uitwijkplichtig.) De principes van goed zeemanschap zijn: kennis, kunde en anticipatie. De kennis doe je op door deze cursus en de kunde krijg je in de praktijk. Anticiperen op de situaties die je tegen kan komen is erg belangrijk omdat je daarmee gevaarlijke situaties kan voorkomen.

Denk daarbij aan het voorzien van een moeilijke manoeuvre in de haven, zodat je alvast voorbereidende maatregelen kan nemen. Als het hard waait of zou kunnen gaan waaien, kan het verstandig zijn om te beslissen om niet uit te varen om risico te vermijden. Als je op een zeilschip vaart en je ziet een zware wolk aankomen waar veel wind uit kan komen, is het wijs om van tevoren zeil te minderen in plaats van dat midden in een krachtige windvlaag te moeten doen. En zo zijn veel situaties te noemen waarbij anticipatie belangrijk is. Risico voorkomen is de grondslag van een veilige vaart. Het BPR verbind een minimum leeftijd van degene die stuurt aan enkele soorten vaartuigen:

  1. Een zeilschip korter dan 7 meter, roeiboten, kano’s en waterfietsen: geen leeftijdsgrens.
  2. Een open motorboot korter dan 7 meter, dien niet harder kan dan 13 km per uur: 12 jaar.
  3. Motorboten die sneller kunnen varen dan 20 km per uur: 18 jaar.
  4. Voor alle andere kleine schepen: 16 jaar.

Daarbij geldt de eis dat de stuurman wel bekwaam moet zijn. Iemand die nog nooit gevaren heeft kan natuurlijk niet op een bekwame manier met een zeiljacht of flinke motorboot omgaan. Je driejarige zoontje in zijn eentje in een rubberboot zetten is daarom ook niet reglementair. De stuurman van een schip moet bovendien goed zicht rondom hebben. De schipper en alle opvarenden zijn verplicht om de aanwijzingen op te volgen van daartoe bevoegde ambtenaren (sluismeesters, brugwachters, havenmeesters etc.)

4.1.4 Waterskiën

Bij waterskiën zal de boot sneller gaan dan 20 km/uur. De bestuurder moet minimaal 18 jaar oud zijn en in bezit van een klein vaarbewijs. Een tweede persoon van minstens 15 jaar oud dient uitkijk te houden. Waterskiën mag alleen in daartoe aangewezen gebieden.

4.1.5 Verplichte documenten aan boord

Voor verschillende soorten schepen worden een aantal eisen gesteld ten aanzien van de documenten die aan boord moeten zijn:

  1. Alle schepen: het Binnenvaart Politie Reglement.
  2. Het vaarbewijs op schepen die vaarbewijs plichtig zijn.
  3. Certificaten waaruit blijkt dat de navigatielichten aan de wettelijke eisen voldoen.
  4. Snelle motorboten: het registratiebewijs.

Schepen met marifoon: het registratiebewijs van de marifoon (elke marifoon moet geregistreerd zijn bij het Agentschap Telecom), het Handboek voor de marifonie (het deel dat betrekking heeft op de pleziervaart staat ook in de ANWB wateralmanak deel 1) Een marifoon mag alleen worden gebruikt als er iemand aan boord is met een bedieningscertificaat.

4.1.6 Algemene bepalingen

Het is niet toegestaan voorwerpen buitenboord te laten uitsteken die schade kunnen veroorzaken of gevaar opleveren. Dit geld ook voor ankers. Schepen mogen alleen aan daartoe bestemde objecten worden vastgemaakt. Dus niet aan bomen, verkeersborden, lantaarnpalen, tonnen en boeien en dergelijke. Er mogen geen zaken overboord worden gezet die een gevaar voor de scheepvaart kunnen opleveren. Bijvoorbeeld landvasten of andere lijnen. Elk schip is verplicht een ander schip langszij te laten, tenzij dat een gevaar voor opvarenden of schade aan het schip zou veroorzaken.

4.2.1 Noodsignalen

Af en toe komt een schip in nood en heeft dringende hulp nodig. Bijvoorbeeld als er brand is, het schip dreigt te zinken of als er iemand ernstig gewond is. Je kan dan via de marifoon hulp inschakelen. Op open wateren zoals de zee en het IJsselmeer gebruik je daarvoor marifoonkanaal 16 (kustwacht) en op rivieren en meren kanaal 10 of als je in een blokgebied vaart, het daar gebruikte kanaal. En je kan ook 112 bellen. Om hulp van omringende schepen te krijgen mag je op een aantal manieren aandacht trekken:

  1. Overdag zwaaien met een vlag of een ander voorwerp waar je aandacht mee trekt.
  2. ’s Nachts zwaaien met een licht.
  3. Je kan gebruik maken van vuurpijlen, rookbommen of parachutelichten.
  4. En je kan gebruik maken van geluidssignalen: het voortdurend luiden van de scheepsbel, herhaalde reeksen lange stoten op de scheepshoorn of toeter of het seinen van de morse code voor SOS: drie kort, drie lang, drie kort.

noodsignaal

4.2.2 Geluidsseinen

Er zijn veel geluidsseinen (het gebruik van de toeter of hoorn), waarmee schepen met elkaar kunnen communiceren. Kleine schepen mogen niet alle seinen geven die grote schepen wel mogen geven. De onderstaande geluidsseinen mag een klein schip wel geven: Een korte stoot duurt 1 seconde en een lange stoot vier seconden. In de praktijk geven schepen vaak stoten die veel korter duren. Grote schepen moeten tegelijk met het geven van een geluidssein een helder geel rondom schijnend licht tonen.

444

4.2.3 Het sein blijft weg

Als er op of nabij het vaarwater brand, explosie of vergiftigingsgevaar is of dreigt, kan het sein “blijf weg” worden gegeven. Het sein bestaat uit een korte stoot gevolgd door een lange stoot, minstens 15 minuten herhaald. Het sein zal in de praktijk worden gegeven door een schip met blauwe kegels: een schip dat een gevaarlijk lading vervoert. Als je dit sein hoort handel je als volgt: van het gevaar wegvaren, ramen en deuren dichtdoen en alle vuur doven (denk aan de waakvlam van de geiser) en via marifoon of 112 de autoriteiten waarschuwen. Let op de windrichting in verband met giftige (rook)gassen. Let op: dit is belangrijke examenstof.

4.2.4 Marifoon en radar

Grote schepen zijn verplicht een marifoon aan boord te hebben en hoewel die verplichting niet voor kleine schepen geldt, zijn er steeds meer uitgerust met een marifoon. Als je een marifoon aan boord hebt, heb je ook een aantal verplichtingen:

  1. De marifoon moet geregistreerd zijn bij het Agentschap Telecom.
  2. Iemand aan boord moet een bedieningscertificaat hebben.
  3. Het “Handboek voor de marifonie in de binnenvaart” of de ANWB Almanak 1 moet aan boord zijn.
  4. Daar waar dat vereist is (dat wordt door borden aangegeven) geldt een uitluister- en communicatieplicht.

In Nederland mag de marifoon uitsluitend op laag vermogen uitzenden (0,5 tot 1 Watt). Het Basiscertificaat Marifonie is voldoende om op dit vermogen een marifoon te mogen gebruiken. Op zee wordt op een hoger vermogen (6 tot 25 Watt) uitgezonden omdat daardoor het bereik van de marifoon veel groter is. Je moet dan wel een Marcom-B bedieningscertificaat hebben om de marifoon te mogen gebruiken.

In sommige gebieden (een overzicht van deze gebieden vind je in Bijlage 9 van het BPR) zijn grote schepen verplicht twee marifoons te gebruiken. De ene marifoon staat dan op het ship-ship kanaal (VHF 10) en de andere staat op het kanaal van de lokale verkeerspost. Kleine schepen hebben deze verplichting niet maar als je er zelf voor kiest om twee marifoons aan boord te hebben geld de verplichting om wel op beide kanalen uit te luisteren. Als een plezierjacht een type-goedgekeurde radar aan boord heeft (en dat heeft vrijwel geen enkel klein schip want het gaat om een dure radar, specifiek voor de beroeps-binnenvaart) moet ook een marifoon aan boord zijn. Op een aantal vaarwateren mag zonder marifoon en type-goedgekeurde radar bij slecht zicht niet worden gevaren. Deze vaarwateren worden opgesomd in Bijlage 9 van het BPR.

In de praktijk mag dus vrijwel geen pleziervaartuig bij slecht zicht in zogenaamde ‘bijlage 9 gebieden’ varen. Een paar voorbeelden van ‘bijlage 9 gebieden’ zijn: het IJ, het Amsterdam-Rijn kanaal, de vaarwegen tussen de zee en de havens aan de Waddenzee, de Nieuwe waterweg en de Nieuwe Maas. In de ANWB almanak 1 vind je een volledig overzicht. De gangbare radars op kleine schepen, de zogenaamde jachtenradars, mogen op de binnenwateren niet worden gebruikt om “op de radar” te varen. Uitzonderingen daarop zijn open wateren, zoals de Zeeuwse stromen, het IJsselmeer en de Waddenzee. Voor het gebruik van een jachtenradar is een radardiploma nodig. Met “op de radar varen” wordt bedoeld dat vooral met behulp van de radar wordt genavigeerd. Je mag dus wel bij goed zicht oefenen, zonder over het radardiploma te beschikken. Snelle schepen moeten tijdens het varen altijd hun radar aan hebben staan.

4.2.5 Verkeerstekens op bruggen

Linker doorvaart met daarboven het bord Doorvaart verboden: doorvaart vanaf deze zijde verboden.

Middelste doorvaart met een gele ruit: doorvaart van beide zijden toegestaan.

Rechter doorvaart met twee gele ruiten: doorvaart alleen vanaf deze zijde toegestaan

5


“Dubbel rood” onbediende brug

Dit is een brug met een beweegbaar deel maar op dit moment onbediend. Meestal omdat de brug sluitingstijden heeft. Onderdoorvaart is wel toegestaan, zoals blijkt uit de gele ruit.

6


“Enkel rood” brug gesloten

De brug is gesloten maar wordt bediend. Je moet dus even wachten tot de brug open gaat.

7


“Groen rood” weldra doorvaart

Je moet nog even wachten met doorvaren want waarschijnlijk laat de brugwachter eerst de schepen van de andere zijde door.

8


“Enkel groen” doorvaart toegestaan

Zeer zeldzaam is wanneer je een open brug ziet met twee groene lichten boven elkaar. De brug is open voor doorvaart maar onbediend. Het kan bijvoorbeeld gaan om een brug in aanbouw.

9

4.3.1 Aanvullende vaarregels

Varen in druk vaarwater Als je met een plezierjacht je in een druk vaarwater ophoudt, kan je te maken krijgen met grote schepen die keren, vertrekken of een vaarwater oversteken of kruisen. Grote schepen mogen aan de doorgaande scheepvaart medewerking vragen om deze manoeuvres te maken en kunnen daarvoor geluidssignalen gebruiken. Kleine schepen mogen geen medewerking vragen en ook geen geluidssignalen geven.

Kleine schepen mogen niet sterk gehinderd worden door grote schepen die een van de genoemde manoeuvres doen. In de praktijk worden geluidssignalen niet gebruikt maar wordt met behulp van de marifoon afspraken gemaakt. Als klein schip, kan je in drukke vaarwateren het beste dicht bij de stuurboordwal blijven varen, zodat grote schepen voor je moeten uitwijken en je deze tegelijk niet hindert omdat zij in de regel wat verder van de wal blijven.

44444

Keren

Een groot schip dat keert mag medewerking vragen door het geven van een lange stoot en een korte stoot op de scheepshoorn als deze over stuurboord wil keren (rechtsom keren). Als het grote schip over bakboord (linksom) wil keren, geeft het een lange stoot gevolgd door twee korte stoten.

Vertrekken 

Een groot schip dat vertrekt geeft een korte stoot als het daarna stuurboord uit wil gaan en twee korte stoten als het bakboord uit wil gaan.

Het invaren of uitvaren van een haven of nevenvaarwater 

Een groot schip geeft drie lange stoten gevolgd door een korte stoot als het voor het invaren of na het uitvaren stuurboord uit wil gaan. Als het bakboord uit wil gaan, geeft het drie lange stoten gevolgd door twee korte stoten. Als een groot schip na het uitvaren van een haven of nevenvaarwater wil oversteken, geeft het drie lange stoten. Als het schip eenmaal is overgestoken en naar stuurboord of bakboord wil afslaan, geeft het een lange stoot gevolgd door een korte stoot (stuurboord uit) of een lange stoot gevolgd door twee korte stoten (bakboord uit).

jack

Aanvullende vaarregels

Een schip mag alleen naast een ander schip opvaren als daar voldoende ruimte voor is en dit geen hinder voor de andere scheepvaart oplevert. Alleen bij oplopen en passeren op tegengestelde koersen mag een schip op kortere afstand komen dan 50 meter van een kegelschip (schip met gevaarlijke lading). Schepen moeten zo mogelijk minstens 1000 meter afstand houden ten opzichte van schepen die bezig zijn met mijnopruimwerkzaamheden. Een schip mag niet zonder toestemming langszij komen of vastmaken aan een varend schip of varend drijvend voorwerp. Het is niet toegestaan een ketting, anker of kabel voort te slepen, tenzij dit deel van een manoeuvre is. Een schip mag zich niet met de stroom mee laten drijven zonder dat het gebruikt maakt een middel tot voortstuwing (motor, zeilen, peddels). Het is verboden hinderlijke golfslag te veroorzaken, ook als dit niet specifiek door borden wordt aangegeven bij:

  • een haveningang
  • woonboten
  • kwetsbare oevers
  • veerboten in bedrijf

4.3.2 Veerponten

Veerponten mogen geen schepen hinderen bij hun vertrek. Maar als ze eenmaal aan de oversteek zijn begonnen hebben ze voorrang op kleine schepen, ook als het kleine schip aan de stuurboord wal vaart. Ze mogen grote schepen om medewerking vragen maar moeten die wel voorrang verlenen als het grote schip aan stuurbord wal vaart.

4.3.3 Slecht zicht

Bij slecht zicht moeten schepen die de reis voortzetten een aantal maatregelen nemen: Grote schepen zijn verplicht het mistsein te geven maar kleine schepen mogen dit doen. Als de veilige vaart niet kan worden gegarandeerd mogen schepen de reis niet voortzetten en moeten dan zo snel mogelijk aanmeren. Hoewel van slecht zicht wordt gesproken en dat in principe bij zicht minder dan vier kilometer is, treffen de meeste schepen pas de bovengenoemde maatregelen bij een zicht van minder dan 1-2 kilometer. Bij echt slecht zicht <500m, is het heel verstandig om iemand op het voorschip te zetten die kan luisteren naar andere schepen: geluid draagt bij slecht zicht heel ver.

4.3.4 Ligplaats nemen

Bij het ligplaats nemen (aanmeren) ben je verplicht om dat zo te doen dat je daardoor de andere scheepvaart niet hindert en de oevers of kunstwerken niet beschadigt. Daarbij dien je rekening te houden met wind, stroming, golven en zuiging van andere schepen. Dit komt er op neer dat je bijvoorbeeld niet keihard tegen een ander schip aan mag komen bij het aanmeren aan lage wal; dat je niet naast een ander schip kan liggen als de schepen door golfslag erg onstuimig ’tegen elkaar aan rijden’; dat je niet ergens kan aanmeren als je door de zuiging van andere schepen schade veroorzaakt of zelfs losslaat.

In feite mag je alleen risicoloos ligplaats nemen. Elk schip is verplicht andere schepen toe te staan langszij aan te meren en toe te staan dat personen en goederen van het ene schip over het andere schip naar de wal worden verplaatst. Het schip waar langszij wordt afgemeerd is zelfs verplicht om zo nodig te assisteren bij aankomst en vertrek van het schip dat langszij ligt. Het BPR kent een aantal situaties waarbij het verboden is ligplaats te nemen:

  1. waar een anker- of meerverbod geldt.
  2. onder een brug of hoogspanningslijn.
  3. in een engte of de nabijheid daarvan.
  4. zodanig aanmeren dat een engte in de vaarweg ontstaat.
  5. voor de monding van een vaarweg of in een havenopening.
  6. in het traject van een veerpont.
  7. bij een keerplaats voor grote schepen.
  8. op ligplaatsen speciaal toegewezen aan de beroepsvaart.

4.3.5 Snelle motorboten en waterskiën

Er gelden een aantal specifieke regels voor snelle motorboten; kleine motorboten die sneller kunnen varen dan 20 km/uur. Snelle motorboten moeten geregistreerd staan bij de Rijksdienst voor wegverkeer. Dat kan bij het postkantoor en dan krijg je een kentekenregistratie. Dat registratieteken moet samen op de boot worden aangebracht en het registratiebewijs moet aan boord zijn. Verder moet een snelle motorboot aan een aantal eisen voldoen:

  1. de uitlaat moet voldoende gedempt zijn.
  2. er mag tijdens het varen geen gevaar voor brand zijn en explosie zijn en geen hinder van rook, damp of walm.
  3. de stuurinrichting moet in orde zijn.
  4. bij een open stuurstand moet er een dodemansknop zijn waardoor de motor stopt als de stuurman niet achter het stuur zit.
  5. voor iedere opvarende moet er een reddingsvest aan boord zijn en een stuurman die in een open kuip staat moet die ook dragen.
  6. er moet een brandblusser aan boord zijn.

De schipper is in eerste instantie verantwoordelijk voor de naleving van deze regels. De eigenaar blijft mede verantwoordelijk, ook als hij de boot heeft uitgeleend (met name voor de technische uitrusting). De bestuurder moet tenminste 18 jaar oud zijn.

Het onderwerp snelle motorboten is in het examen heel belangrijk 

Waterskiën mag alleen in daartoe aangewezen gebieden. De bestuurder heeft hulp van een uitkijk van minstens 15 jaar oud, die op de skiër kan letten en die de skiseinen kent.

4.4.1 Hoofdregels

Er zijn drie hoofdregels die de voorrang bepalen:

  1. Schepen aan de stuurboordzijde van het water (of vaargeul) varen hebben altijd voorrang.
  2. Kleine schepen wijken voor grote schepen.
  3. Snelle schepen wijken voor alle andere schepen.

Deze drie hoofdregels zijn in volgorde van belang gegeven. Kleine schepen die goed de stuurboordzijde van het vaarwater aanhouden hoeven dus niet uit te wijken voor grote schepen die niet aan de stuurboordzijde van het vaarwater varen. Hieronder zie je twee voorbeelden van.

Hoofdregel 1: Situaties waarbij een kleine motorboot voorrang heeft op schepen die het vaarwater kruisen.

Er is wel één uitzondering op de regel: veerponten die het vaarwater kruisen hoeven geen voorrang te verlenen aan kleine schepen die stuurboordwal houden.

Hoofdregel 2:

Als een klein schip niet de stuurboordwal houdt, dient het altijd te wijken voor grote schepen. Snelle motorschepen zijn grote schepen, bijvoorbeeld catamarans of draagvleugelboten die lijndiensten onderhouden. Ze moeten wel voor kleine schepen wijken, maar door hun grote snelheid zullen ze dat in de praktijk niet zomaar doen.

4.4.2 De definities van naderen

Schepen kunnen elkaar op drie manieren naderen. Welke voorrangsregel van toepassing is hangt af van deze manieren. Schepen zijn òf koerskruisers: dan naderen ze elkaar min of meer van opzij.

Of een schip loopt een ander schip op: het ene schip haalt het andere in. Of schepen naderen elkaar op tegengestelde koers: ze varen recht tegen elkaar in. In het plaatje hiernaast zie je een overzicht.

Het kan lastig zijn om te beoordelen of een schip een koerskruiser of een oploper is want een oploper kan van opzij komen en een koerskruiser kan ook schuin van achteren komen.

Er is een handigheidje voor om het verschil te bepalen: een oploper is eens schip dat nadert vanuit een hoek die overeenkomt met de schijnhoek van het heklicht (zie het deel over navigatielichten).

4.4.3 Grote schepen onderling

Als grote schepen elkaar naderen op tegengestelde koersen, dienen beide schepen naar stuurboord uit te wijken, zodanig dat de schepen elkaar aan de linker zijde passeren (“bakboord op bakboord”).

  1. Als een groot schip een ander groot schip oploopt (inhaalt), dient het schip dat oploopt te wijken voor het opgelopen schip.
  2. Het schip dat wordt opgelopen heeft zo nodig de plicht het oplopen mogelijk te maken door zelf ook uit te wijken.
  3. Als grote schepen elkaar op kruisende koersen naderen, dient het schip dat van bakboord komt te wijken voor het schip dat van stuurboord komt.
  4. Als grote zeilschepen elkaar naderen, gelden de zeilvoorrangsregels (zie onder kleine zeilschepen)

4.4.4 Kleine schepen onderling

De voorrang van kleine schepen onderling wordt bepaald door het type schip. Er geldt dus een hiërarchie.

  1. Een klein zeilschip heeft voorrang op alle andere kleine schepen.
  2. Een roeiboot of ander schip dat door spierkracht wordt voortbewogen, heeft voorrang op kleine motorboten.
  3. Een kleine motorboot wijkt voor alle kleine zeilschepen en door spierkracht voortbewogen schepen.

4.4.5 Kleine motorboten onderling

Voor kleine motorboten geldt hetzelfde als voor grote schepen. Dus: Tegenliggers wijken beiden voldoende naar stuurboord. Als twee kleine motorboten elkaar op kruisende koersen naderen, heeft de boot die van rechts komt voorrang. De kleine motorboot dat een ander inhaalt moet daarvoor uitwijken. Als dat nodig is (zoals op het plaatje onder) moet de boot die wordt opgelopen daarvoor ruimte vrij maken.

4.4.6 Kleine zeilschepen onderling

De voorrangsregels voor kleine zeilschepen zijn wat complexer.

Er zijn drie situaties denkbaar:

“stuurboord wijkt voor bakboord” De zeilschepen hebben de zeilen aan verschillende zijden van het schip staan. In het voorbeeld heeft het bovenste schip de zeilen aan de stuurboord zijde staan en het onderste schip heeft de zeilen aan bakboord.

“Stuurboord wijkt voor bakboord” dus het bovenste schip moet wijken. Als je moet uitwijken doe je dat het beste door achterlangs het andere schip te gaan want dat is veiliger.

“loef wijkt voor lij”

De zeilschepen hebben de zeilen aan dezelfde kant. Maar schip het bovenste schip is het schip aan loef (dichter bij de oorsprong van de wind) en daarom moet het bovenste schip wijken. Het schip dat moet uitwijken kan niet achterlangs het andere schip gaan varen zonder een zeilmanoeuvre te doen (gijpen). Daarom kiest hij er voor om met het andere schip te gaan ‘meeliggen’ – een evenwijdige koers te varen – totdat het andere schip is gepasseerd. Daarna gaat het uitwijk plichtige schip weer terug op zijn oude koers.

“Oploper wijkt”

In dit geval hebben beide schepen de zeilen aan dezelfde zijde en ze zitten ongeveer even dicht bij de oorsprong van de wind. Maar het bovenste schip vaart veel harder, waardoor het andere schip wordt opgelopen. De oploper wijkt, dus schip het bovenste schip verandert van koers. In dit geval werkt het onderste schip mee door ook iets van koers te veranderen. Dit doet hij om zo min mogelijk last te hebben van het schip dat hem inhaalt. Als een zeilschip een ander oploopt doet deze dat bij voorkeur aan de loefzijde van het schip dat wordt opgelopen. Daardoor heeft de oploper steeds optimale wind en kan snel voorbij varen. Deze voorrangsregels voor zeilschepen gelden voor kleine zeilschepen onderling en voor grote zeilschepen onderling. Een klein zeilschip wijkt dus hoe dan ook voor een groot zeilschip omdat een hoofdregel is dat een klein schip voor een groot schip wijkt.

4.4.7 Engtes

Er is een apart deel van de voorrangsregels gewijd aan engtes want bij het naderen van een engte wordt soms afgeweken van de hoofdregels. Een engte is een vernauwing van het vaarwater, zodanig dat geen twee schepen tegelijk door de engte kunnen varen. Je kan daarbij denken aan een versmalling van een vaargeul of kanaal maar ook een brug kan een engte veroorzaken. Tussen haakjes: je mag trouwens nooit je eigen schip zo aanmeren of stilleggen dat een engte ontstaat. De belangrijkste regel is dat elk schip dat een engte voorstrooms nadert voorrang heeft op een schip dat de engte tegenstrooms nadert.

Deze regel is ingevoerd omdat schepen die voorstrooms varen moeilijk het schip stil kunnen leggen om op een ander te wachten. Dit betekent dat een klein schip dat de engte voorstrooms nadert voorrang heeft op grote schepen die tegenstrooms naderen. Het schip dat het obstakel aan stuurboord heeft moet voorrang verlenen aan het schip dat het obstakel aan bakboord heeft. Het komt er op neer dat, net als op de weg, je voorrang hebt als jouw ‘weghelft’ vrij is.

Als een zeilboot die de engte bezeild heeft en een motorboot een engte naderen heeft de zeilboot voorrang (vanwege de regel dat kleine zeilschepen voorrang hebben op kleine motorboten).

Als een zeilboot die de engte NIET bezeild heeft en een motorboot een engte naderen heeft de motorboot voorrang. De motorboot kan met de wind van achteren moeilijk stoppen om op de zeilboot te wachten en heeft daarom voorrang. Deze zeilboot zal er trouwens nog moeite mee hebben om door de smalle engte te laveren.

Als twee zeilboten een engte naderen en ze hebben het allebei bezeild, wijkt de zeilboot die de zeilen over stuurboord heeft voor de zeilboot die de zeilen over bakboord heeft. Net zoals dat op open water het geval is.

Voor twee (kleine) motorschepen die tegelijk een engte naderen is niets geregeld. In de praktijk gaat het schip dat iets eerder was of dat moeilijker kan manoeuvreren als eerste. Je lost dit op met goed zeemanschap.

4.4.8 Aan de verkeerde wal varen

Grote motorschepen willen regelmatig aan de “verkeerde” wal “voorsorteren” om zo makkelijker een zijwater of nevenvaarwater in te gaan. Dat mag want tenzij dat ter plekke specifiek is verboden, mag je aan de “verkeerde” kant van het vaarwater varen. Maar er moet wel toestemming worden gevraagd aan tegemoet komende schepen.

Dat doen grote motorschepen door het vertonen van een blauw bord met een witte rand en een bijbehorend wit flikkerlicht. Het tegemoet komende schip toont hetzelfde bord en flikkerlicht om aan te geven dat hij het heeft begrepen. Beide schepen gaan nu bakboord uit en passeren “stuurboord op stuurboord” (de ander wordt aan de stuurboord gelaten). Kleine schepen hoeven geen blauw bord te tonen maar moeten wel aan grote schepen die een blauw bord tonen, medewerking verlenen. In de praktijk worden deze situaties met marifoon besproken maar het tonen van het blauwe bord met wit flikkerlicht blijft wel verplicht.