hfst. 2 schip en uitrusting (KVB 1)

De vorm en constructie van een schip moeten geschikt zijn voor het beoogde gebruik ervan. Een schip dat voornamelijk op kanalen en meren vaart, hoeft bijvoorbeeld niet zo sterk te zijn als een schip dat ontworpen is voor zeereizen.

Er zijn verschillende rompvormen die gebruikt worden, afhankelijk van het type schip.

  1. Een knikspantromp wordt vaak gebruikt voor kleine motorkruisers en is relatief eenvoudig en minder sterk.
  2. Een V-spantromp heeft een scherpe punt die de golven splijt en wordt vaak gebruikt voor snelle motorboten.
  3. Een S-spantromp wordt veel gebruikt voor moderne zeiljachten. De (verzwaarde) kiel maakt integraal deel uit van de romp en zorgt voor stabiliteit.
  4. Een rondspantromp biedt veel stabiliteit in golven en kan verzwaard worden met gewicht onder in de boot of met een zware kielbalk of kiel.
  5. Een multi-knikspantromp is een compromisvorm die zowel betaalbaar als redelijk sterk is.

De spanten vormen het skelet van het schip. Hoe dichter de spanten bij elkaar geplaatst zijn, hoe stijver en sterker het schip is. De materiaalsterkte van de spanten heeft ook invloed op de algehele sterkte van het schip. Schepen die bedoeld zijn voor zeereizen hebben vaak kleinere ramen of patrijspoorten dan schepen die op binnenwateren varen. Dit komt doordat de ramen de spanten niet te veel mogen onderbreken, en de grootte van de ramen dus wordt bepaald door de afstand tussen de spanten.

Schepen die ontworpen zijn voor zeereizen hebben meestal een kleinere kuip (het verblijfsgebied op het dek), zodat er niet te veel water in het schip stroomt wanneer er een golf overheen slaat. De kuip is voorzien van zelflozende afvoeren, waardoor het water weer weg kan lopen.

2.1.1 classificatie van vaargebieden

Schepen die sinds 1998 gebouwd worden, moeten voldoen aan de Europese Wet Pleziervaartuigen. Deze schepen zijn voorzien van een CE-markering, meestal in de buurt van de stuurstand, waarmee de categorie vaarwater waarvoor het schip geschikt is kan worden afgeleid.

Er zijn vier ontwerpcategorieën:

  1. Categorie A (oceaan): Geschikt voor lange reizen en extreme weersomstandigheden met een windkracht hoger dan 8 Beaufort. Deze schepen zijn bestand tegen golven van 8 meter (van top tot dal).
  2. Categorie B (zee): Geschikt voor zeereizen met een windkracht tot en met 8 Beaufort. Deze schepen zijn bestand tegen golven van 8 meter (van top tot dal).
  3. Categorie C (kust): Geschikt voor kustwateren en grote binnenwateren met een windkracht tot 6 Beaufort. Deze schepen zijn bestand tegen golven van 4 meter (van top tot dal).
  4. Categorie D (beschut water): Geschikt voor rivieren, kanalen en kleine meren met een maximale windkracht van 4 Beaufort. Deze schepen zijn bestand tegen golven van 60 centimeter (van top tot dal).

Daarnaast wordt er ook gesproken over de “karakteristieke golfhoogte”, wat de afstand is tussen het niveau halverwege de golftop en het golfdal van een gemiddelde hoge golf. Een categorie A schip is geschikt voor karakteristieke golven tot 4 meter. In de praktijk betekent dit dat het schip bestand is tegen golven van 8 meter of mogelijk iets hoger als de golf extra zwaar is.

kaartnoordzee

Tot de belangrijkste uitrusting van een pleziervaartuig behoort het volgende:

Afsluiters

Afsluiters zijn een belangrijk onderdeel van de uitrusting van een pleziervaartuig. Veel boten hebben leidingen die onder water door de romp heen gaan, zoals de aan- en afvoer van het toilet en de aanzuigleiding van het koelwater voor de motor. Om deze leidingen af te kunnen sluiten voor onderhoud of reparaties, zijn afsluiters nodig. Er zijn verschillende soorten en maten afsluiters beschikbaar.

Een veelvoorkomend type afsluiter is de snel- of kogelafsluiter. Deze afsluiter kan met een draai van 90° aan de hendel geopend of gesloten worden. Het is belangrijk om bij de aansluiting van flexibele slangen op afsluiters altijd twee roestvrijstalen slangenklemmen te gebruiken. Dit zorgt voor een goede en waterdichte verbinding.

Het correct functioneren van afsluiters is essentieel voor de veiligheid en het onderhoud van het vaartuig. Regelmatige controle en eventuele vervanging van afsluiters die beschadigd of versleten zijn, zijn daarom belangrijk om lekkages of andere problemen te voorkomen.

vaarbewijs_kogelafsluiter

Vluchtluiken

Vluchtluiken zijn essentieel voor de veiligheid aan boord van een boot, omdat ze dienen als een nooduitgang in geval van noodsituaties. Het belangrijkste kenmerk van een vluchtluik is dat het voldoende groot moet zijn om een persoon door te laten. De minimale afmeting van een vluchtluik is vaak vastgesteld op 50×50 cm.

Het is belangrijk dat er in elke afsluitbare ruimte aan boord van een boot een vluchtluik aanwezig is. Dit zorgt ervoor dat in geval van nood alle opgesloten personen een mogelijkheid hebben om te ontsnappen.

Veiligheidsnormen adviseren dat vluchtluiken zowel van binnen als van buiten bediend moeten kunnen worden. Dit is belangrijk omdat bij brand of andere noodsituaties de situatie binnen de boot chaotisch kan zijn en er mogelijk rookontwikkeling is. In dergelijke omstandigheden kan het moeilijk zijn om een vluchtluik van binnenuit te openen. Door de mogelijkheid om het vluchtluik van buitenaf te bedienen, kan het snel geopend worden door hulpverleners of andere personen die buiten de boot zijn.

De aanwezigheid van goed functionerende en toegankelijke vluchtluiken is van cruciaal belang voor de veiligheid aan boord van een boot. Het is belangrijk om regelmatig de werking en toegankelijkheid van vluchtluiken te controleren om ervoor te zorgen dat ze in geval van nood effectief kunnen worden gebruikt.

vluchtluik

voetlijst

De reling van een boot heeft een belangrijke veiligheidsfunctie en moet zorgvuldig worden ontworpen en geïnstalleerd. Hier zijn enkele aspecten die in overweging moeten worden genomen:

  1. Hoogte: De reling moet een minimale hoogte van 60 cm hebben om te voorkomen dat personen die aan dek uitglijden overboord vallen. Dit is een algemene richtlijn die kan variëren afhankelijk van lokale regelgeving en veiligheidsnormen.
  2. Constructie: Op grotere, stalen schepen wordt vaak gebruikgemaakt van ronde metalen buizen die stevig aan het schip zijn gelast. Dit zorgt voor een sterke en duurzame reling. Op kleinere schepen wordt vaak staaldraad gebruikt, bevestigd aan staanders, ook wel scepters genoemd. Het is belangrijk om twee staaldraden door de scepters te voeren, een bovenaan en een halverwege, om te voorkomen dat kinderen door de openingen glippen.
  3. Scepters: De scepters moeten op een afstand van niet meer dan twee meter van elkaar geplaatst worden. Ze worden op het dek bevestigd met behulp van houders, zoals scepterpotten, waarin de scepters met bouten kunnen worden vastgezet. Dit zorgt voor stabiliteit en sterkte van de reling.
  4. Voetlijst: Onder de reling wordt een voetlijst geplaatst, een opstaande rand van minstens 2,5 cm hoog. Deze voorkomt dat mensen over de rand van de reling glijden en draagt bij aan de veiligheid aan boord.

Het is van essentieel belang dat de reling van een boot stevig en goed ontworpen is om de veiligheid van opvarenden te waarborgen. Regelmatig onderhoud en inspectie van de reling is noodzakelijk om eventuele schade of slijtage op te sporen en tijdig te verhelpen.

antislip

Om de veiligheid aan boord te waarborgen, is het belangrijk om antislipmaatregelen te treffen op het dek van een boot, vooral tijdens regenachtig weer of bij zeegang. Er zijn verschillende manieren om antislip op het dek aan te brengen:

  1. Het mengen van antislip poeder of ander materiaal met de dekkenverf en dit vervolgens op het dek schilderen. Dit is een kosteneffectieve oplossing, maar het kan leiden tot vervuiling van het dek en het kan uitdagend zijn om de verflaag gelijkmatig aan te brengen. Het is belangrijk om de verf goed te roeren voordat deze wordt aangebracht.
  2. Het aanbrengen van losse stukken antislipmateriaal. Dit is een eenvoudige optie, omdat het materiaal op maat gesneden kan worden. Bijvoorbeeld speciaal kurklinoleum in combinatie met een tweecomponenten lijm. Hoewel dit functioneel is, kan het esthetisch gezien minder aantrekkelijk zijn.
  3. Het leggen van een teakdek of een kunstteakdek. Dit zorgt voor een mooie uitstraling, maar het is wel een duurdere optie en vereist regelmatig en goed onderhoud. Het is belangrijk om aandacht te besteden aan de naden van het dek, aangezien slechte naden lekkage kunnen veroorzaken. Water dat onder het dek blijft staan, kan leiden tot houtrot en roestvorming.

Het kiezen van de juiste antislipoplossing hangt af van de individuele behoeften, budget en esthetische voorkeuren. Ongeacht de gekozen methode, is regelmatig onderhoud en inspectie van het dek essentieel om de veiligheid aan boord te waarborgen en schade door wateraccumulatie te voorkomen.

kuiplozing

Voor boten die op ruim water varen, is een zelflozende kuip een belangrijk kenmerk. Hier zijn enkele aspecten met betrekking tot de zelflozende kuip:

  1. Loosopeningen en loospijpen: De loosopeningen bevinden zich op het laagste punt van de kuip en zijn verbonden met loospijpen. Deze pijpen hebben een royale diameter van ongeveer 4 tot 5 cm om snel water af te voeren en verstopping te voorkomen. Door deze ruime diameter kan water efficiënt uit de kuip worden geloosd, zelfs als er vuil of afval in de kuip aanwezig is.
  2. Brugdek: In de entree van de kuip naar de kajuit is een verhoogde drempel, ook wel het brugdek genoemd, aangebracht. Dit dient als een barrière om te voorkomen dat golven vanuit de kuip de kajuit binnenstromen. Het brugdek zorgt ervoor dat water dat in de kuip verzamelt, niet gemakkelijk de kajuit kan bereiken en het interieur van de boot kan beschadigen. In sommige gevallen wordt er een eenvoudige plank gebruikt die in de kajuitopening kan worden vastgemaakt en tijdens het varen kan worden verwijderd voor gemakkelijke toegang.

Het zelflozende systeem en het brugdek zijn belangrijke ontwerpelementen om ervoor te zorgen dat het water dat zich in de kuip verzamelt, snel en efficiënt kan worden afgevoerd, waardoor de boot droog en veilig blijft. Het regelmatig controleren en onderhouden van de loosopeningen en de werking van het zelflozende systeem is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat het goed functioneert wanneer dat nodig is, met name in omstandigheden waarin er sprake is van veel wateraccumulatie.

kuiplozing

lenssysteem

Een lenssysteem bestaat uit een krachtige pomp die is aangesloten op buizen die vanuit het laagste punt van de boot (de bilge, oftewel de bodem van de boot) uitkomen op een aparte afvoer die door de romp voert. Dit systeem is ontworpen om in geval van nood water uit het schip te pompen. Als de bilge in meerdere compartimenten is verdeeld, dient elk compartiment een eigen aanzuigmond te hebben. Deze aanzuigmonden zijn voorzien van een korf en zijn bereikbaar via een luik wanneer deze zich onder de vloer bevinden.

De bediening van de lenspomp kan elektrisch worden uitgevoerd, maar er dient ook een handbediening aanwezig te zijn in de kuip. De handbediening is noodzakelijk voor het geval dat de elektriciteit uitvalt, bijvoorbeeld als gevolg van kortsluiting door een flinke plas water over de accu’s. Bovendien is de plaatsing in de kuip essentieel, zodat één persoon tegelijkertijd kan pompen en de boot kan besturen.

Een goed functionerend lenssysteem met zowel een elektrische als handmatige bediening zorgt ervoor dat water snel en efficiënt uit het schip kan worden verwijderd, waardoor de veiligheid en stabiliteit van de boot worden gewaarborgd, vooral in noodsituaties waarbij wateraccumulatie een bedreiging vormt. Het regelmatig controleren en onderhouden van het lenssysteem is van groot belang om ervoor te zorgen dat het altijd operationeel is wanneer het nodig is.

handlenspomp

Noodbesturing

Het roer, dat onder de boot uitsteekt, is een kwetsbaar onderdeel van het schip. Een harde impact op het roer kan het hydraulische of mechanische roersysteem beschadigen. Deze roersystemen kunnen ook slijtage vertonen en regelmatig defect raken. Daarom is het belangrijk om te beschikken over een noodbesturingssysteem.

Op de roerkoning, de as waar het roer om draait, dient een bevestigingspunt aanwezig te zijn voor een noodhelmstok. De noodhelmstok bevindt zich aan boord en is gemakkelijk bereikbaar vanuit de kuip. In geval van een storing of beschadiging van het reguliere roersysteem kan de noodhelmstok worden gebruikt om het schip handmatig te besturen.

Het hebben van een goed functionerend noodbesturingssysteem is essentieel voor de veiligheid aan boord. Het stelt de schipper in staat om de controle over het schip te behouden, zelfs in situaties waarin het reguliere roersysteem niet functioneert. Regelmatige inspectie en onderhoud van zowel het reguliere roersysteem als de noodbesturing zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat ze in goede staat verkeren en betrouwbaar zijn wanneer ze nodig zijn.

Stuurautomaat

De stuurautomaat is een apparaat dat het schip in staat stelt om automatisch een bepaalde koers aan te houden. Het kan worden ingesteld om het schip rechtuit te laten varen op een vooraf bepaalde koers. Deze koers kan worden aangegeven ten opzichte van een kompas, wat bekend staat als de kompaskoers. Hierbij wordt de stuurautomaat ingesteld om het schip in een specifieke richting te sturen, ongeacht eventuele afwijkingen door externe factoren zoals stroming of wind.

Daarnaast kan de stuurautomaat ook worden gekoppeld aan windsensoren aan boord. In dit geval kan de stuurautomaat de koers van het schip aanpassen op basis van de windrichting. Dit wordt windgestuurde automatische besturing genoemd. Door informatie over de windrichting te ontvangen, kan de stuurautomaat het schip zo instellen dat het een gewenste hoek ten opzichte van de wind aanhoudt. Dit is vooral handig bij het zeilen, waarbij het schip optimaal gepositioneerd kan worden om gebruik te maken van de wind en de zeilprestaties te optimaliseren.

De stuurautomaat biedt gemak en comfort aan boord, omdat het de schipper kan ondersteunen bij het handhaven van een constante koers zonder voortdurend handmatig te hoeven sturen. Het kan ook nuttig zijn in situaties waarin de schipper bijvoorbeeld taken aan dek moet uitvoeren of rust nodig heeft tijdens een langere reis.

2.2.1 gas-en elektrische installatie

butaangas en propaangas

Om gasexplosies en brand aan boord van pleziervaartuigen te voorkomen, zijn er verschillende maatregelen die je kunt nemen. Hier zijn enkele belangrijke richtlijnen:

  1. Professionele installatie: Laat de gasinstallatie aan boord professioneel installeren door een gekwalificeerde installateur die bekend is met de veiligheidsvoorschriften. Zorg ervoor dat de installatie voldoet aan de geldende normen en regelgeving.
  2. Regelmatige inspecties: Laat de gasinstallatie regelmatig inspecteren door een professional om lekkages of andere problemen tijdig op te sporen. Een periodieke keuring kan de veiligheid van het systeem waarborgen.
  3. Gebruik kwaliteitsmaterialen: Gebruik alleen goedgekeurde gasflessen, gasslangen en koppelingen die geschikt zijn voor het specifieke type gas (butagas of propaangas). Vervang gasslangen regelmatig en zorg ervoor dat ze in goede staat zijn.
  4. Gaslekverklikker: Installeer een gaslekverklikker tussen de gasfles en de gebruiksapparaten. Deze verklikker detecteert gaslekken en geeft een waarschuwingssignaal af, zodat je snel kunt ingrijpen.
  5. Thermische beveiliging: Gebruik alleen apparaten die zijn uitgerust met een thermische beveiliging. Deze beveiliging zorgt ervoor dat de gastoevoer automatisch wordt afgesloten als de vlam per ongeluk uitwaait, waardoor gaslekken worden voorkomen.
  6. Ventilatie: Zorg voor voldoende ventilatie in de ruimte waar het gasapparaat zich bevindt. Dit voorkomt ophoping van koolmonoxidegas en zorgt voor een gezonde luchtkwaliteit aan boord.
  7. Veilige opslag van gasflessen: Plaats de gasflessen in een gasbun, een speciale bergplaats die gaslekkage naar het interieur van het schip voorkomt. Zorg ervoor dat de gasbun goed geventileerd is en dat eventuele gelekte gassen veilig worden afgevoerd.
  8. Veilig gebruik en onderhoud: Volg altijd de instructies en veiligheidsvoorschriften van de fabrikant voor het gebruik en onderhoud van gasapparaten aan boord. Laat eventuele reparaties of onderhoudswerkzaamheden uitvoeren door een professional.

Het naleven van deze richtlijnen en het regelmatig controleren en onderhouden van de gasinstallatie kan de veiligheid aan boord van pleziervaartuigen aanzienlijk verbeteren en het risico op gasexplosies en brand verminderen.

gasslang

Elektrische installatie

Aan boord van een schip is het belangrijk om zorgvuldig om te gaan met de elektrische installatie. Hier zijn enkele punten om rekening mee te houden:

1. Accu’s: Zorg ervoor dat de accu’s regelmatig worden gecontroleerd en onderhouden. Controleer het voltage van de accu’s om ervoor te zorgen dat ze voldoende geladen zijn voor de vaart. Houd ook de waterstand in de accu’s in de gaten en vul indien nodig gedestilleerd water bij.

2. Startaccu en verbruiksaccu: Gebruik aparte accu’s voor het starten van de motor en voor de verbruikers aan boord. Op deze manier voorkom je dat de startaccu leeg raakt door het gebruik van elektrische apparaten en kun je altijd de motor starten.

3. Navigatieverlichting en apparatuur: Sluit de navigatieverlichting en navigatieapparatuur aan op de startaccu’s voor veiligheidsdoeleinden. Dit zorgt ervoor dat je te allen tijde kunt blijven navigeren en zichtbaar bent voor andere schepen.

4. Opladen van accu’s: Laad de accu’s op met behulp van de dynamo tijdens het gebruik van de motor. Daarnaast kun je een acculader gebruiken die is aangesloten op walstroom wanneer je aan de kade bent. Een mobiele acculader kan ook handig zijn voor het opladen van de accu’s op locaties waar geen walstroom beschikbaar is.

5. Controlelampje voor laadproblemen: Installeer een controlelampje dat aangeeft of de dynamo goed laadt. Op deze manier kun je problemen met de laadstatus van de accu’s snel opmerken en actie ondernemen.

6. Veiligheid: Zorg ervoor dat de elektrische installatie aan boord voldoet aan de geldende veiligheidsvoorschriften. Gebruik de juiste zekeringen en schakelmaterialen en vermijd overbelasting van het systeem.

Het regelmatig controleren en onderhouden van de elektrische installatie, evenals het naleven van de veiligheidsvoorschriften, zorgt ervoor dat de elektrische systemen aan boord betrouwbaar en veilig blijven. Het is ook raadzaam om voldoende reserveonderdelen aan boord te hebben, zoals zekeringen en lampen, voor het geval er zich problemen voordoen tijdens het varen.

Op plezierschepen wordt vaak gebruik gemaakt van verschillende elektrische systemen en spanningen. Hier zijn enkele aanvullende punten om rekening mee te houden:

1. Spanningssystemen: Plezierschepen kunnen gebruik maken van 12 volt, 24 volt en/of 230 volt. 12 volt en 24 volt worden vaak gebruikt voor het voeden van verlichting, navigatieapparatuur en andere elektronische apparaten aan boord. 230 volt wordt gebruikt voor apparaten die normaal gesproken op netspanning werken, zoals koelkasten, ovens, enz. Deze worden gevoed door walstroom of door een omvormer die de gelijkstroom van de accu’s omzet in wisselstroom.

2. Serieel schakelen van accu’s: Om 24 volt spanning te verkrijgen, kunnen twee 12 volt accu’s in serie worden geschakeld. Hierbij wordt de positieve pool van de ene accu verbonden met de negatieve pool van de andere accu. Het ongebruikte polenpaar wordt vervolgens aangesloten op het elektrische systeem aan boord.

3. Accu-capaciteit: De capaciteit van een accu wordt uitgedrukt in Ampère-uren (Ah). Dit geeft aan hoeveel stroom een accu gedurende een bepaalde tijd kan leveren. Hoe meer stroom (Watt) de apparaten aan boord verbruiken, hoe groter de capaciteit van de accu’s moet zijn om voldoende vermogen te leveren. Het is belangrijk om de totale stroombehoefte van alle apparaten aan boord te berekenen om te bepalen welke capaciteit accu’s je nodig hebt.

4. Parallelschakeling van accu’s: Door accu’s parallel te schakelen, wordt de totale capaciteit vergroot en kan er meer stroom geleverd worden. Dit kan handig zijn als het stroomverbruik aan boord hoog is of als er behoefte is aan langere gebruiksduur zonder opladen. Bij parallel schakelen worden de positieve polen van de accu’s met elkaar verbonden en de negatieve polen ook. Hierdoor ontstaat een groter stroomreservoir.

Bij het installeren en gebruiken van accu’s aan boord is het belangrijk om de juiste bekabeling en beveiligingen te gebruiken om overbelasting, kortsluiting en andere elektrische problemen te voorkomen. Regelmatig onderhoud en controle van de accu’s en de elektrische installatie zijn ook essentieel om een betrouwbare werking te garanderen.

Voorbeeld

  1. Twee accu’s van 12 volt en 100 Ah serieel geschakeld: Door deze accu’s in serie te schakelen, wordt de totale spanning verhoogd naar 24 volt. De capaciteit blijft echter hetzelfde, dus het blijft 100 Ah. Dit is geschikt voor schepen met 24 volt elektrische apparaten, aangezien het voltage is verhoogd.
  2. Twee accu’s van 12 volt en 100 Ah parallel geschakeld: Door deze accu’s parallel te schakelen, wordt de totale capaciteit verhoogd naar 200 Ah. Het voltage blijft hetzelfde, namelijk 12 volt. Hierdoor kan je langer gebruik maken van apparaten die geschikt zijn voor 12 volt.

Op grotere schepen worden inderdaad vaak vier of zes verbruiksaccu’s gebruikt, die serieel en parallel worden geschakeld om een 24 volt systeem met extra capaciteit te creëren. Startaccu’s en verbruiksaccu’s zijn inderdaad verschillend van elkaar, omdat ze ontworpen zijn voor verschillende toepassingen. Startaccu’s leveren kortstondig veel stroom voor het starten van de motor, terwijl verbruiksaccu’s langdurig stroom moeten kunnen leveren. Onderhoudsvereisten kunnen ook verschillen tussen verschillende typen accu’s, zoals het bijvullen van gedestilleerd water bij accu’s die dat nodig hebben, terwijl andere onderhoudsvrij zijn.

elektriciteitskabels

Het is belangrijk om bij het aansluiten van apparatuur op accu’s rekening te houden met de polariteit. Accu’s zijn polair, wat betekent dat ze een plus- en minpool hebben. Het is essentieel om de juiste aansluiting te volgen om schade aan apparatuur te voorkomen en om overbelasting van de smeltzekering te vermijden.

Daarnaast is het gebruik van de juiste kabeldikte van groot belang. Hoe hoger het vermogen (Wattage) van een apparaat, hoe meer stroom er door de kabels moet stromen. Dunne kabels kunnen onvoldoende stroom geleiden, waardoor er weerstand ontstaat en de kabels warm kunnen worden, wat brandgevaar met zich meebrengt. Het is daarom cruciaal om kabels te kiezen met een voldoende dikte, met name voor apparaten met een hoog vermogen zoals een koffiezetapparaat. Houd er rekening mee dat zelfs apparaten met een gecombineerde voeding van 24 volt en 230 volt nog steeds dikke kabels nodig hebben voor de 24 volt-aansluiting.

Bij het starten van een motor is er veel stroom nodig. Daarom worden de startaccu’s verbonden met dikke kabels om de benodigde stroomtoevoer te waarborgen. Als je van plan bent om nieuwe apparatuur te installeren, is het verstandig om de bekabeling aan boord te laten controleren door een expert. Op die manier kan worden vastgesteld of de bekabeling nog aan de vereisten voldoet en geschikt is voor de beoogde toepassing.

Het naleven van de juiste polariteit en het gebruik van kabels van de juiste dikte zijn essentiële aspecten van een veilige en betrouwbare elektrische installatie aan boord. Zorg ervoor dat je de aanbevelingen opvolgt en indien nodig professioneel advies inwint om ervoor te zorgen dat je elektrische systeem optimaal functioneert en veilig is voor gebruik aan boord.

2.2.2 veiligheid

Alle schepen zijn verplicht om ’s nachts en bij slecht zicht de wettelijke navigatieverlichting aan te hebben (’te voeren’). De lampen voor boordlichten (a) en toplicht (b) zijn elk minstens 25 watt en het heklicht (c) heeft een lamp van ten minste 10 watt.

navigatie verlichting overzicht

radarreflector

Een goede radarreflector is erg belangrijk. Beroepsvaart vaart ’s nachts en bij mist met behulp van radar. Als er dan ook nog regen en/of golven zijn die de radarsignalen verstoren, kan het erg moeilijk zijn om het vrij kleine pleziervaartuig op het radarscherm waar te nemen. Een goede radarreflector heeft minimale afmetingen van 31x31x31 cm en een geeft een radarreflectie van 10m².

radarreflector

ankers

Aan boord heb je in principe altijd twee ankers. Het gewicht en de vorm van het schip bepalen de zwaarte van het anker. Een zwaar en breed schip heeft uiteraard een zwaarder anker nodig dan een licht, smal schip. De bodemsoort waar je meestal op ankert bepaalt het type anker. Op de zachte bodems die je in Nederland veelal tegenkomt, heb je het meeste aan een anker met brede vloeien. Op een harde zandbodem of een rotsige bodem, gebruik je het beste een anker met puntige vloeien.

Het Danforth-anker is een bruikbaar compromis tussen deze twee typen want het heeft scherpe, vrij brede vloeien. Een tweede anker is bedoeld als reserve, of als je vertuid wilt ankeren (zie ankeren) of als het schip niet aan één anker blijft liggen. Het is handig als de ankers van verschillend type zijn om op verschillende ondergronden te kunnen ankeren. Je bent verplicht om je anker goed tegen het schip vastgemaakt en geborgd mee te voeren en als je een tweede anker hebt moet zich dat binnenboord bevinden en ook geborgd te zijn.

anker33

reddingsmiddelen voor drenkelingen

Aan boord hebben we voor elke opvarende een reddingsvest met voldoende draagvermogen. Draagvermogen is ingedeeld in klassen: N50, N100, N150 en N275. Stickers op de reddingsvesten die aangeven voor welk draagvermogen zij bedoelt zijn, zijn verplicht.

  1. N50 is alleen geschikt voor goede zwemmers (vanaf 40 kg) in beschut water. Biedt geen veiligheid bij bewusteloosheid.
  2. N100 is geschikt voor binnenwateren wanneer je niet te veel zware kleding aan hebt. De drager wordt niet automatisch op zijn rug gedraaid.
  3. N150 is geschikt voor open en kustwateren en wordt verondersteld de drager op zijn rug te draaien.
  4. N275 is geschikt voor zeer zwaar weer en oceaanreizen en draait de drager in principe ook bij bewusteloosheid op zijn rug.

reddingsboei

Als een opvarende overboord slaat gooien wij hem een reddingsboei toe om hem te helpen om te blijven drijven. Een reddingsboei heeft een minimale binnendiameter van 60 cm want anders pas je er niet in. Aan reddingsboeien kan je verschillende extra hulpmiddelen bevestigen:

  1. Een joon (een zelfrichtende vlaggenstok) met een oranje vlag om de drenkeling makkelijker vanaf een afstand te zien.
  2. Een licht dat automatisch aangaat.
  3. Een werplijn aan de boei. De boei kan je dan naar de drenkeling werpen als het vanwege hoge golven moeilijk is om met het schip dicht bij de drenkeling te komen. De drenkeling wordt dan aan het andere uiteinde van de werplijn naar het schip getrokken.

Drenkelingen zijn zwaar vanwege de natte kleding en hebben zelf vaak nog maar weinig kracht. Ook op kleine plezierboten kan het erg moeilijk zijn om iemand aan boord te hijsen. Een zwemtrap biedt dan een goede uitkomst. Er moeten minstens twee treden onder water zitten.

marifoon

De marifoon is een heel handig communicatiemiddel omdat het je in direct contact stelt met andere schepen en instanties zoals sluizen, verkeersposten en havens. Vooral van toegevoegde waarde is dat je met je buren kan meeluisteren. Daardoor heb je een beeld van wat om je heen (gaat) gebeuren. Het bereik van de marifoon is tot de horizon, dus hoe hoger de antenne hoe verder het bereik. Er wordt uitgezonden op een Very High Frequency (VHF) en bij havens e.d. staan borden die aanduiden welk kanaal op die plek wordt gebruikt. Bijvoorbeeld: “VHF 67 of VHF 12”. Je wordt geacht uit te luisteren op het kanaal dat bij de sluis/haven/gebied hoort waar jij je bevindt. Een blokgebied is een gebied (en niet een sluis, haven of brug)met een eigen VHF kanaal. Een blokgebied heeft altijd een eigen naam en VHF kanaal. In grote havens zijn vaak meerdere blokgebieden, in Rotterdam bijvoorbeeld zijn er ca 20 blokgebieden.

Buiten blokgebieden hebben schepen de marifoon allemaal op hetzelfde kanaal om onderling af te kunnen stemmen. Op zee staat de marifoon op kanaal 16 (internationaal) en op de Nederlandse binnenwateren gebruiken we kanaal 10. Weerberichten door de kustwacht worden uitgezonden op VHF 23 en 83 en door de Post IJsselmeer op VHF 1.

Je kan er voor kiezen om twee marifonen aan boord te hebben maar daar hoort dan gelijk de verplichting bij om de tweede marifoon ook te gebruiken als je in een gebied vaart waar een apart kanaal is voor verkeersinformatie.

EHBO kist

Natuurlijk hebben we een verbandtrommel op het schip. De inhoud daarvan is afhankelijk van de soort reis en het vaargebied waar je je bevind. In noodsituaties is het mogelijk om via de marifoon (of telefoon) medisch advies van een arts te krijgen.

Noodseinen

Een schip in nood mag de volgende seinen gebruiken:

  1. Herhaalde lange stoten op de scheepshoorn. Eén lange stoot duurt 4 seconden.
  2. Zwaaien met een rode vlag of bord.
  3. Gebruik maken van vlammen, parachutelichten, fakkels, rookbommen enz.
  4. Een noodoproep via de marifoon (kanaal 16)

noodsein

2.2.3. brand

brandsoorten

Branden worden ingedeeld in soorten omdat dat de blusmanier bepaald.

Er zijn zes brandoorten of brandklassen, waarvan de eerste vier de basis klassen zijn en E en F recente aanvullingen:

A branden: vaste stoffen branden (zoals hout, textiel, kunststoffen, papier)

B branden: vloeistofbranden (zoals olie, benzine, verfverdunner)

C branden: gasbranden (zoals propaan, butaan)

D branden: metaal branden (magnesium, aluminium en hun legeringen)

E-branden: branden in elektrische apparatuur. Dat is geen officiële brandklasse maar het is voor de keuze van het blusmiddel natuurlijk wel heel belangrijk of er sprake is van elektrische spanning. Je kan beter niet proberen een elektrische brand met een geleidend blusmiddel als water te blussen.

F-branden: vetbranden van grotere omvang, zoals bijvoorbeeld vlam in de frituurpan van een snackbar.

Op blussers staat met behulp van symbolen voor welk brandklasse zij geschikt zijn. Er is eigenlijk geen mobiel blussysteem dat voor alle zes brandsoorten geschikt is.

blusmiddelen

Water is op het schip royaal voorhanden maar is alleen geschikt voor A-branden, vaste stoffen. De blussende werking berust vooral op het sterk afkoelen van het materiaal. Als het omvallen van bijvoorbeeld een kaars een kleed of de bankbekleding in de hens heeft gezet kan een emmer met water een snelle manier zijn om de brand te doven.

Poederblussers zijn er voor verschillende klassen. Let er op dat je bij aanschaf voor de meest uitgebreide variant, de ABC-blusser, kiest. Het poeder dekt de brand af waardoor er geen zuurstof meer bij kan en verstoort het chemische proces (negatieve katalyse) dat brand veroorzaakt. De blussende werking Poederblussers zijn niet geleidend en dus geschikt voor het doven van branden in of nabij elektrische apparatuur. Het grote nadeel van poederblussers is dat zij alle materiaal waar het poeder op komt ruïneren. Je kan na het blussen je bekleding en apparatuur weggooien!

Schuimblussers zijn geschikt voor A en B branden. Zelfs zeer geschikt voor B branden omdat zij de brand goed afdekken waardoor er geen zuurstof bij kan en de temperatuur sterk doen dalen. De standaard schuimblusser bevat water en is dus geleidend en gevoelig zijn voor vorst. Schuimblussers zijn vanwege bevriezing niet geschikt bij temperaturen lager dan 5°C. Schuimsproeiers (een variant) zijn niet geleidend. Net als bij poederblussers, is het schuim niet goed voor het materiaal waar het op terecht komt en veroorzaakt dus nevenschade.

CO2 blussers (kooldioxideblussers) zijn met name geschikt voor B branden en dan vooral in gesloten ruimtes. Het blussen berust op het verdringen van zuurstof. Het voordeel van CO2 is dat het een gas is en dus goed in kleine ruimtes doordringt (achter de betimmering) en het is niet geleidend. Maar er kleven een groot aantal nadelen aan: CO2 vervliegt snel in open ruimtes buiten. Het gas heeft een temperatuur van -79°C waardoor je erg moet uitkijken voor bevriezing van handen en voeten. En tot slot verdringt het zuurstof, waardoor er verstikkingsgevaar dreigt in kleine ruimtes (waar het nou juist zo effectief was).

FM-200 is gas en een alternatief voor bovenstaande blusmiddelen omdat het alle branden kan blussen, geen nevenschade veroorzaakt, niet gevoelig is voor bevriezing, niet geleid, het zicht niet belemmert en niet giftig is of de zuurstof verdringt. Mensen kunnen zich dus ophouden in een ruimte die met FM 200 wordt geblust. De blussende werking berust geheel op negatieve katalyse. Het systeem bestaat uit een tank met gas, een buizenstelsel met ‘sprinklers’ en een brandsensor. Ook al neemt het niet veel ruimte in, is het toch duidelijk het nadeel van het systeem dat het moet worden ingebouwd.

branddriehoek

Brand ontstaat door de aanwezigheid van drie elementen:

  • een brandbare stof
  • zuurstof
  • hitte

Blussen berust op het wegnemen van een van deze elementen/’zijden’ van de branddriehoek. Het ontstaan van brand uit deze drie elementen is een chemisch proces. Behalve door het wegnemen van een element uit de branddriehoek kan brand ook worden gestopt door dit chemische proces te verstoren. Dit heet ‘negatieve katalyse’.

branddriehoek

brandpreventie

  1. Niet roken bij het bijvullen van de brandstoftank. Zorg ook dat de brandstofgassen, die zwaarder zijn dan lucht, niet de kajuit of motorruimte in kunnen vloeien. Maak met het vulpistool eerst contact met een metaal om de statische elektriciteit te ontladen, voor je het pistool in een metalen tank steekt.
  2. Zet reserve jerrycans met benzine niet in de motorruimte vanwege het explosiegevaar.
  3. Bewaar poetslappen niet los in de motorruimte maar doe deze in een metalen trommel.
  4. Zorg dat er geen vonk of vuur in de buurt van de accu’s komt. Het gas dat daaruit komt (knalgas) is explosief. Bij het controleren van het vloeistofniveau van de accu’s gebruik je dus een luchtdichte zaklantaarn.
  5. Houd de accupolen goed schoon, anders kunnen er tussen de accuklemmen en de polen vonken overspringen. Zet de accuklemmen goed vast.
  6. Droge uitlaten worden niet gekoeld en kunnen heel heet worden. De uitlaat moet daarom goed geïsoleerd zijn en vrij van de intimmering lopen.
  7. Een gasdetector onder in het schip plaatsen geeft veel veiligheid.
  8. Bij een benzinemotor in een motorruimte moet een vonkvrije afzuigventilator zijn geplaatst. De aanzuigopening zo laag mogelijk en de afvoer buitenboord. Laat deze altijd 5 minuten lopen voor je de motor start.

brandbestrijding

Probeer een uitbrekende brand te doven. Lukt dit niet:

  1. Sluit deuren en ramen om uitbreiding te voorkomen.
  2. Daarna pas uitgebreid blussen.
  3. Leg het schip voor anker, laat iedereen zich op het voordek verzamelen en zorg dat iedereen een reddingsvest draagt. Omdat het schip voor anker vanzelf met de kop in de wind gaat is het voordek meestal de veiligste plek. Het meeste brandgevaar zit immers achterin het schip, in de motorruimte en de keuken.
  4. Pas als de brand niet te controleren blijkt, mogen de mensen van boord. Als er geen bijboot is, zorg dan dat iedereen bij elkaar blijft met behulp van lijnen. Blijf in de buurt van het schip als de oever te ver weg is. Zorg er wel voor dat het een veilige afstand is in verband met eventuele secundaire explosies van bijvoorbeeld de gasflessen.

brandblussers

Op een brandblusser moet in ieder geval een aantal zaken vermeld staan:

  • voor welk soort brand deze geschikt is
  • hoeveelheid en type van het blusmiddel
  • het jaar van productie
  • een gebruiksaanwijzing met pictogrammen

Voor schepen wordt aangeraden de blussers elke twee jaar te laten controleren.

Met één 2kg blusser kan je alleen erg kleine branden doven. Het is dus raadzaam om er meerdere aan boord te hebben en bovendien minimaal één in elke afgesloten ruimte. De belangrijkste plekken voor een blusser zijn bij de keuken, bij de motorruimte en eventueel bij de stuurstand.

brandblusser

2.2.4. voortstuwing

De voorstuwingsinstallatie bestaat uit de motor, de keerkoppeling, de schroefas en de schroef. De motor levert de kracht voor de voortstuwing; de keerkoppeling regelt de draairichting van de schroefas; de schroefas is de verbinding tussen keerkoppeling en schroef. De schroefas gaat uiteraard door de huid van het schip heen. Daarom zit de schroefas in een schroefaskoker met lagers die er voor zorgen dat er geen water in het schip komt. Als de schroef tegen iets aankomt en niet goed kan ronddraaien mag dat natuurlijk geen gevaar voor de motor opleveren. Op buitenboordmotoren zorgt een breekpen en bij ingebouwde motoren een slipsleuf er voor dat de schroefas en motor kunnen blijven draaien als de schroef dat niet meer kan.

Een verbrandingsmotor heeft zuurstof, brandstof, een ontsteking, smering en koeling nodig om te kunnen functioneren.

voorstuwing

Koeling

Motoren van schepen hebben tegenwoordig een zogenaamd ‘gesloten’ of een ‘semi-gesloten’ koelsysteem. Beide systemen zijn in de afbeelding hiernaast ingetekend in hetzelfde schip.

In beide systemen heeft de motor een eigen netwerk van deels zeer kleine leidingen, waardoor koelvloeistof stroomt die de motor koelt. Deze koelvloeistof wordt op zijn beurt met behulp van een warmtewisselaar gekoeld met water van buiten (semi-gesloten) of met een tweede gesloten koelsysteem:

  1. Een gesloten buizenstelsel dat door de huid van het schip voert en door indirect contact met buitenwater wordt afgekoeld. Dit systeem zit vaak ingebouwd in een uitsparing van de romp, de ‘bun’ genoemd. Vandaar dat dit systeem ook wel bunkoeling wordt genoemd.
  2. Of in de semi gesloten uitvoering: buitenwater wordt met behulp van een pomp van buiten aangevoerd, door de warmtewisselaar gebracht en weer naar buiten gevoerd. In dit systeem wordt gebruik gemaakt van een wierpot, dat grof vuil uit het buitenwater filtert en die dus ook regelmatig verschoond moet worden.

checklist ingebouwde motor

Voor, tijdens en na het varen moet je de motor controleren. Hieronder een zeer uitgebreide opsomming van de punten waar je aandacht aan moet geven.

Voor vertrek

  1. Als je een benzinemotor hebt, moet je de motorruimte tenminste 5 minuten ventileren met een vonkvrije afzuigventilator.
  2. Controleer het oliepeil van de motor en de keerkoppeling m.b.v. de peilstok. Op de peilstok staan merken die het maximale en minimale olieniveau aangeven. Een te laag oliepeil resulteert in slijtage en te weinig koeling (ook de olie koelt de motor) en te veel olie geeft te veel warmteontwikkeling maar is wel minder erg.
  3. Controleer de wierpot en maak deze zonodig schoon. Denk er aan eerst de afsluiters dicht te zetten voor je de wierpot open maakt.
  4. Controleer het koelvloeistofniveau in het expansievat of warmtewisselaar. Op het (vaak doorzichtige) expansievat staat met merken het gewenste niveau aangegeven. Als je geen expansievat hebt controleer je alleen het niveau in de warmte wisselaar door je vinger in het bijvulgat te steken. Als je nattigheid voelt, is er genoeg vloeistof.
  5. Controleer op lekkage van vloeistoffen bij de motor. Het is goed zeemanschap om de motor en de lekbak daaronder goed schoon te houden, anders zie je niet snel dat er lekkage is.
  6. Controleer of je voldoende brandstof hebt. Het brandstofniveau zie je in een peilglas of op een elektronische meter. Aan het begin van het vaarseizoen tap je vuil en water uit de brandstoftank af met behulp van een aftapkraan onderaan de tank.
  7. Controleer de v-snaar door deze in te drukken. Je moet deze een tot twee cm in kunnen drukken maar niet meer want dan zou de v-snaar wel eens kunnen slippen. Dan werken de brandstofopvoerpomp en de koelpomp onvoldoende. Als je v-snaar er wat versleten uitziet vervang je hem.
  8. Controleer of er voldoende vloeistof in je accu’s zit: er moet minimaal 1 cm water boven de platen staan. Vul eventueel bij met gedestilleerd water. Gelaccu’s kan je niet bijvullen maar die kan je controleren door het verklikmerkje. Als dit groen is, zijn je accu’s nog goed.
  9. Controleer of de schroefaskoker niet lekt bij het binnengland (waar de as uit de koker komt). Draai de pakkingdrukker aan bij lekkage door de moeren gelijkmatig op de schroefdraden aan te draaien. Bij een vetgesmeerde schroefaskoker: draai de vetpot aan. Bij een oliegesmeerde schroefaskoker: controleer het niveau van het olietankje. Bij een watergesmeerde schroefaskoker: geen onderhoud.
  10. Zet zonodig de brandstof- en koelsysteem afsluiters open.
  11. Controleer de stuurinrichting door aan het stuurwiel te draaien. Er moet voldoende spanning op de stuurkabels staan. Bij een hydraulisch systeem controleer je op lekkage. Als je hydraulische stuurinrichting kraakt, zit er lucht in het systeem en moet je olie bijvullen en ontluchten.
  12. Controleer het controlepaneel van de motor en check of je navigatieverlichting en scheepshoorn werken.
  13. Start de motor en controleer of er geen rare geluiden of trillingen zijn. Als je een semi-gesloten koelsysteem hebt moet er koelwater uit de uitlaat komen.

Bovenstaande checklist is heel uitgebreid en bevat veel punten die je in de praktijk maar een of een paar keer per jaar controleert. Voor het dagelijkse gebruik kan je volstaan met controle van: olieniveau, spanning v-snaar, koelwaterniveau, eventuele lekkage bij de motor en na het starten of er koelwater uit de uitlaat komt.

Tijdens het varen:

  1. Kijk regelmatig op de meters van oliedruk, motortemperatuur en dynamo, die waarden moeten geven die overeenkomen met het handleiding boekje.
  2. Als de motor warm is moeten de uitlaatgassen van een dieselmotor nagenoeg kleurloos zijn. Zijn de uitlaatgassen zwart, dan heb je onvolledige brandstofverbranding en zijn ze wit dan heb je water in je verbrandingskamer. Haal er een monteur bij voor je ernstige slijtage/schade opdoet.
  3. Als de motor trilt kan dat komen omdat de schroefas krom is of er schade aan de schroef is. Dat moet dan zo snel mogelijk gerepareerd. Vaker komt het voor dat je motor trilt omdat je een stuk touw of plastic in de schroef hebt. Doe de motor uit en probeer zelf de schroef vrij te maken.
  4. Als je een vetgesmeerde schroefaskoker hebt moet je om de zes motoruren de vetpot aandraaien. Ook als je zeilt moet je dit regelmatig doen omdat de schroef meedraait.

Na het varen:

  1. Laat de motor een paar minuten stationair lopen om deze af te koelen.
  2. Draai de vetpot aan.
  3. Als je een benzinemotor hebt, zuig je de motorruimte af met de vonkvrije ventilator.

checklist buitenboord motor

  1. Controleer op losse leidingen en lekkage.
  2. Vul benzine en olie bij en let daarbij op de voorgeschreven mengverhouding.
  3. Draai de brandstofkraan en de beluchtingsdop op de tank open.
  4. Controleer of de koelwaterinlaat schoon is.
  5. Controleer of de motor stevig aan de spiegel vastzit en of de veiligheidsdraad aan het schip vast zit.
  6. Pomp de benzine op en start de motor.

Tijdens het varen:

  1. Als de uitlaatgassen erg blauw zijn, ben je vergeten de choke in te drukken.
  2. Als de motor gaat schudden zou er iets in de schroef kunnen zitten of heb je schade.
  3. Controleer of er koelwater uit de motor komt.
  4. Vaar niet continue vol gas, dat is slecht voor de motor.

Na het varen:

  1. Sluit de brandstofkraan en de beluchtingsdop op de tank.
  2. Ga je een tijdje niet te varen, laat dan de motor op een laag toerental draaien tot deze vanzelf uitgaat. Je hebt dan geen benzineresten meer in de motor.
  3. Als je in zout water hebt gevaren en een tijdje niet meer gaat varen, laat je de motor een tijdje in zoet water draaien om de zoutresten er uit te spoelen.