Ga naar inhoud
Oefenexamen 15 ( KVB 2 )
examenprogramma 15 ( KVB 2 )
16 mei 2024
1.
Wie moet voorrang verlenen in deze situatie?
Y verleent voorrang omdat X voor de wind vaart
X verleent voorrang omdat Y een zeilschip is
Y verleent voorrang omdat Y de doorvaart niet bezeild heeft
Y verleent voorrang omdat klein motorschip X een ander klein schip sleept
2.
Wie moet er wachten?
X, want Y heeft de engte bezeild
Y, want Y heeft het obstakel aan stuurboord
Niet bepaald, wijken volgens goede zeemanschap
X, want een klein door spierkracht voortbewogen schip verleent voorrang aan een klein zeilschip
3.
Klein zeilschip Y en sleepboot Z met sleep (klein motorschip sleept uitsluitend kleine schepen) bereiken gelijktijdig een openstaande brug. Wie verleent voorrang?
Z verleent voorrang aan Y omdat Y een zeilschip is
Y verleent voorrang aan Z omdat er gesleept wordt
Z verleent voorrang aan Y omdat Y over bakboord zeilt
Z verleent voorrang aan Y omdat Y het bezeild heeft
4.
Midden op een meer wordt een klein zeilschip opgelopen door een klein motorschip. Wat geldt hier?
Het motorschip passeert aan stuurboord
Het motorschip passeert aan bakboord
Het motorschip mag aan beide zijden passeren
Het motorschip wacht tot het kleine zeilschip is uitgeweken
5.
Wie moet er voorrang verlenen?
Ace, want Ace heeft Job aan stuurboord
Job, want hij heeft de buitenbocht aan stuurboord
Ace, want hij heeft de binnenbocht aan stuurboord
Niet bepaald, voorrang verlenen volgens goede zeemanschap
6.
Zeilplank
X
kruist de koers van een klein motorschip
Y
dat een klein zeilschip sleept. Wie moet er voorrang verlenen?
X omdat Y sleept
Y omdat X van stuurboord komt
X alleen als Y een geluidssein geeft
Y omdat hij X voorrang moet verlenen
7.
Welke van de onderstaande beweringen is voor de getekende situatie juist? Klein zeilschip Y loopt klein zeilschip X voorbij. Er bestaat gevaar voor aanvaring. Wie moet voorrang verlenen?
Schip X, omdat schip Y van stuurboord nadert
Schip Y, omdat schip Y schip X op- en voorbijloopt
Schip X, omdat schip X loefwaarts van schip Y vaart
8.
Wat is in deze situatie de volgorde van voorrang verlenen?
Bram, Job en Ace
Ace, Job en Bram
Job, Ace en Bram
Job, Bram en Ace
9.
U gaat voor anker bij een klein eiland. De windt waait uit de aangegeven richting. Welke ankerplaats heeft uw voorkeur?
Ace
Bert
Jaap
10.
Een roeiboot Bram en een klein motorschip Job naderen elkaar met kruisende koers. Wat moet er gebeuren?
Staat niet als zodanig omschreven in het BPR
Bram moet voorrang verlenen omdat Job een motorschip is
Bram moet voorrang verlenen omdat hij Job aan stuurboordzijde heeft
Job moet voorrang verlenen omdat Bram door spierkracht wordt voortbewogen
11.
(BPR). Bij een engte, waar stroom loopt, een klein schip voor stroom nadert en een groot schip nadert tegen stroom, waarbij gevaar voor aanvaring bestaat, dan wijkt het?
Grote schip
Kleine schip
Grote schip als het niet geladen is
Kleine schip als het korter is dan 12 meter
12.
Klein zeilschip Daan wil wegzeilen van hogerwal. Een klein motorschip Rick komt aanvaren. Wat geldt hier volgens het BPR?
Daan mag wegvaren omdat hij van stuurboordwal vertrekt
Daan moet wegvaren om voor Rick het vaarwater vrij te maken
Daan moet wachten met wegvaren totdat Rick voorbij is
Daan mag wegvaren want Rick is een motorschip
13.
Wie moet bij doorvaart van deze engte waar geen stroom loopt de weg vrijlaten? Gelijktijdige doorvaart is niet mogelijk?
Schip Henk, omdat het een klein schip is
Schip Henk, omdat het voor stroom vaart
Schip Julia, omdat schip Henk voor stroom vaart
14.
Klein motorschip X vaart op een hoofdvaarwater en wil rechtdoor. Groot zeilschip Y wil de haven verlaten en daarna naar bakboord. Wat bepaalt het BPR?
Schip Y mag bij het uitvaren medewerking verlangen van schip X. Schip X moet meewerken
Schip X moet voorrang verlenen aan schip Y omdat Y voor hem van stuurboord nadert
Schip X moet voorrang verlenen aan schip Y omdat X klein is en Y groot
Schip Y moet voorrang verlenen aan schip X omdat X op het hoofdvaarwater vaart
15.
Verwacht je door de sluis gaand, zoals in de tekening, omhoog of omlaag te gaan?
Omhoog
Omlaag
Afhankelijk van de stroom
Afhankelijk van de sluiswachter
16.
Daan wil wegvaren. Moet Rick nu voorrang verlenen?
Wordt niet in het BPR geregeld
Nee, want Daan moet wachten met wegvaren totdat Rick gepasseerd is
Ja, want een klein schip moet voorrang verlenen aan een ander klein schip dat wil vertrekken
Ja, want een klein door spierkracht voortbewogen schip moet voorrang verlenen aan een klein zeilschip
17.
Welke van de onderstaande beweringen is voor de getekende situatie juist? Er bestaat gevaar voor aanvaring. Wie moet voorrang verlenen?
Schip Y, omdat het een motorschip is
Schip X, omdat het over stuurboord ligt
Schip X, omdat het schip het betonde vaarwater wil kruisen
18.
Met klein zeilschip Ace kom je midden op een meer in aanvaring met een ander klein zeilschip Job, omdat de laatste het BPR niet juist toepaste. Was je zelf ook niet fout?
Nee, want Job had moeten uitwijken
Nee, want Job is een sneller schip dan Ace
Je weet het niet en laat de verzekering het uitzoeken
Ja, want je had al het mogelijke moeten doen om een aanvaring te voorkomen
19.
Wie moet voorrang verlenen?
X, want loef verleent voorrang aan lij
Y, omdat hij X aan stuurboord heeft
Y, omdat X zijn zeilen aan bakboord heeft staan
X, omdat Y zijn zeilen aan stuurboord heeft staan
20.
Wie moet er in deze situatie voorrang verlenen?
Schip Y, omdat schip X van stuurboord komt
Schip Y, omdat schip X van bakboord komt
Schip X omdat schip Y de stuurboordzijde van het betonende vaarwater houdt
21.
In de zeekaart ziet u dit symbool. Wat is hiervan de betekenis?
Lichtboei
Een vuurtoren
Een boei met een actief radar
22.
Indien deze ton wordt voorzien van een topteken dan is dat?
topteken Y
topteken X
topteken Z
23.
De XTE (cross track error) is?
De gemiddelde gemeten fout in de satellietpositie
De afstand van de waarnemer tot de berekende koerslijn
De gemiddelde fout in de door de GPS gemeten afgelegde afstand
24.
In de kaart vindt u de volgende getijgegevens. Hoogten boven reductievlak. gem HW springt 2,1 m, gem HW doodtij 1,6m, gem LW springtij 0,3m, gem LW doodtij 0,7 m. Bij een haven staat dieptecijfer 1,2m. Het is 2 dagen na EK. Uw schip heeft een diepgang van 1,4 meter. Hoeveel DM water zult u bij LW onder de kiel overhouden?
2 DM
8 DM
4 DM
5 DM
25.
Een replica van een seinvlag moet getoond worden bij?
Werkzaamheden onder water
Onderwatersport
Alle duikers, zowel sportduikers als beroepsduikers
Je naam
Je e-mailadres
Time is Up!
Time's up
Page load link
Ga naar de bovenkant